Home » 1 BRUSSEL TAALGEBRUIK » DE TOL VAN DE GESCHIEDENIS

DE TOL VAN DE GESCHIEDENIS

DE TOL VAN DE GESCHIEDENIS

De zgn. “ Vlaamse Beweging” is er in de loop van de 19de en 20ste eeuw in geslaagd om stilaan en met veel moeite het Frans terug te dringen uit het Nederlandse taalgebied dat men na 1830 ten onrechte “Vlaanderen” is gaan noemen.

In Brussel heeft dit democratisch proces zich niet kunnen doorzetten. In de Zennestad lagen de zaken heel anders.

In tegenstelling tot elders in het Nederlandse taalgebied was  was de Waals-Franse immigratie in Brussel veel sterker.

Het was dan ook een illusie te geloven dat men door taalwetten - dan nog in de veronderstelling dat die ook voor Brussel golden en er bovendien nog zouden worden toegepast… door een centrale Belgische overheid - tot democratische taaltoestanden zou kunnen komen.

In Brussel speelde de tijd duidelijk tegen de Nederlands-taligen.

Bovendien heerste in “Vlaanderen” nogal wat onwetendheid en onbegrip ten aanzien van “Brussel’.

Die stad werd al te zeer geïdentificeerd werd met het machtscentrum van de Belgische Staat.

Voor heel wat Vlamingen was Brussel eenvoudigweg gelijk aan België… daar waar de Brusselaars zelf uiteraard der eerste en ergste slachtoffers waren van de door België opgelegde denationalisering.

Ondanks alle sociale druk evenwel waren trouwens de brede lagen van de Brusselse bevolking nog altijd Nederlandstalig gebleven.

De Vlaamsgezinden wisten dat natuurlijk ook wel maar niettemin beschouwden zij reeds tijdens de 19de eeuw Brussel als “une ville mixte” die reeds toen (!) een apart statuut moest hebben, los van de rest van het Nederlands taalgebied.

De flaminganten hadden trouwens nog meer dan hun handen vol om in Vlaanderen zelf het Frans terug te dringen.

Reeds in 1873, 1878 en 1889 werd Brussel door de Vlaams-gezinden losgelaten om hun eerste - nog zo schuchtere - taalwetten er door het Belgisch parlement gestemd te krijgen.

In deze wetten werd voor Brussel niets voorzien ofschoon precies daar de Brabantse mensen aan de sterkste sociale druk stonden blootgesteld.

Doordat er echter maar weinig onderwijs werd verschaft aan volkskinderen bleef de verfransing vooralsnog vrij beperkt.

Maar, vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw drongen de progressieve liberalen aan op onderwijs ook voor arbeiderskinderen.

Dit zou elders in het land pas gebeuren krachtens de schoolwet van 1914.

Te Brussel werd in de scholen een zogenaamd “transmutatie-stelsel” ingevoerd dat de moedertaal geleidelijk verdrong ten voordele van het Frans.

Dit systeem, uitgewerkt onder burgemeester Charles Buls, heeft gezorgd voor een snelle verfransing. De resultaten van de Vlaams vernederend onderwijssysteem bleken in 1913: toen sprak nog slechts 56% van de Brusselse kinderen thuis Nederlands.

In 1880 waren dat er nog 80%!!

Dr. H. Van Velthoven, die een diepgaande studie wijdde aan de Belgische verfransingsmechanismen die te Brussel werkzaam waren, stelt dan ook vast dat de flaminganten voor de Eerste Wereldoorlog te zwak waren om een echte emancipatie af te dwingen.

Zij hadden niet alleen af te rekenen met de Franstaligen in Wallonië en Brussel maar ook met de nog steeds zeer machtige franskiljons in Vlaanderen.

Deze historicus besluit dan ook: “In die omstandigheden hebben zij (de flaminganten) het onderwijs te Brussel node geslachtofferd en er afgezien van een aangepaste taalregeling, daardoor “ipso facto” de meerderwaardigheid van het Frans kracht bijzettend en het Vlaamse element verder loslatend. Hun keuze was toegeven op Brussel of niets”.

De invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht (1919-1921) vooral onder de druk van de socialisten wijzigde de machtsverhoudingen in de Belgische staat.

De opkomst van het Vlaams-nationalisme, vooral voelbaar vanaf 1929, dwong de andere partijen (katholieken, socialisten en liberalen) rekening te houden met de Vlaamse verzuchtin-gen.

Tijdens de jaren dertig werd dan ook een aantal taalwetten goedgekeurd die stilaan de eentaligheid van Vlaanderen bewerkten.

Eigenlijk was dit voor een flink stuk te danken aan de Walen, vooral de Waalse socialisten, die van geen tweetaligheid (Frans/Nederlands) in Wallonië wilden weten.

Terwijl Vlaanderen stilaan vernederlandste, liep de toestand te Brussel steeds verder uit de hand.

Als er al bepalingen in de taalwetten werden voorzien voor de Nederlandstaligen dan bleef de concrete toepassing ervan op het terrein veelal dode letter wegens de onwil van de plaatselijke gemeentebesturen.

Op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog moest August Vermeylen dan  ook met spijt vaststellen dat al de factoren die voor 1914 de verdere verfransing van Brussel bewerkten ook in 1940 nog met onverminderde kracht werkzaam waren.

Bij gebrek aan een aangepast institutioneel kader en aan een adequate infrastructuur, o.m. van scholen, speelde de “vrijheid van het gezinshoofd” verder in het nadeel van de Nederlands-taligen.

De verfransing bleef trouwens al lang niet meer tot Brussel beperkt maar vrat steeds verder in op de omliggende gemeenten.

Reeds in de jaren 1930’ was Brussel de facto uitgegroeid tot een gebied met specifieke kenmerken en met de aanwezigheid van een groot aantal Franstaligen (ingeweken Walen, verfranste Vlaamse inwijkelingen en verfranste autochtone Brusselaars).

Deze maatschappelijke evolutie, waarvoor men in Vlaanderen destijds al te weinig oog heeft gehad, zou achteraf een zware hypotheek leggen op de politieke en vooral staatkundige ontwikkeling van België.

De factuur voor jarenlang wanbeleid en voor jarenlange Vlaamse onverschilligheid ten aanzien van Brussel zou echter pas later gepresenteerd worden.

Nochtans was een beleid wel degelijk mogelijk. Men had ondermeer kunnen beginnen met de correcte toepassing van democratisch gestemde wetten.

Dit is niet gebeurd. Vlaanderen heeft alles op zijn beloop gelaten…

Voor een correcte toepassing van de eigen Belgische wetten moest gewacht worden op… de Duitse bezetter (1940-1945).

Het Nederlandstalig onderwijs ging er onmiddellijk op vooruit.

Na de bevrijding volgde een heftige anti-Vlaamse reactie waaruit de Franstaligen maximaal munt wisten te slaan.

De talentelling van 1947 werd een regelrechte ramp zowel voor Brussel als voor Vlaams-Brabant.

In 1954 werden op basis van deze talentelling drie nieuwe gemeenten bij de Brusselse Agglomeratie gevoegd: Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem. Van dan af bestond Brussel uit de huidige 21 gemeenten die toen ca. 950.000 inwoners telden.

Volgens de onbetrouwbare talentelling van 1947 sprak er in Brussel-stad op dat ogenblik nog slechts 24.3 % der bevolking uitsluitend of hoofdzakelijk Nederlands.

Vier randgemeenten van Brussel telden toen reeds 30 tot 40% Franstaligen terwijl in niet minder dan 33 verder afgelegen gemeenten het percentage Franstaligen tussen 5 à 30% leek te schommelen.

Het uitdeinen van de zgn. “olievlek” was niet enkel het gevolg van de nabijheid van “Brussel” maar ook aan de nabijheid van Leuven en de aldaar gevestigde Franstalige katholieke universiteit.

De uitwijking naar de groene rand werd nog bevorderd door het gebrek aan urbanistische planning en door de degelijke verbindingen tussen de stad en haar ommeland.

In de gemeenten rond Brussel werden de francofone inwijke-lingen daarenboven meer dan voorkomend behandeld door de lokale overheden en de plaatselijke middenstanders.

De Franstaligen genoten er uitgebreide faciliteiten en dienden enkel nog te wachten op het moment dat zij bij verkiezingen de meerderheid zouden behalen om aansluiting te vragen bij het “tweetalige” Brussel.

In die tijd werd er triomfalistisch gesproken van de zogenaamde “francisation irréversible”. Dit proces zou automatisch leiden tot “le très grand Bruxelles”.

 

VLAANDEREN TE LAAT WAKKER

 

Het francofoon imperialisme rukte steeds verder op.

Eerst had het zich meester gemaakt van Brussel, dan van de voorsteden, vervolgens van de omliggende gemeenten en nu maakte het zich klaar om grote stukken van Brabant in te palmen.

Eindelijk werd Vlaanderen wakker ! Er rees steeds sterker verzet.

Door de naoorlogse economische opgang van Vlaanderen en door de democratisering van het onderwijs was een generatie zelfbewuste Vlamingen opgegroeid die steeds luider autonomie eiste.

De Vlamingen stelden niet zonder bitterheid vast dat - ofschoon zij de meerderheid vormden in het land - zij telkens weer geconfronteerd werden met francofone chantage.

Het groeiende Vlaams radicalisme bewerkte de afschaffing van de talentelling en leidde tot de marsen op Brussel (1961 en 1962).

Nadat in 1962 de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië was vastgelegd, kwam een jaar later het compromis van “Hertoginnedal” tot stand.

Daarin werd een aantal maatregelen voorzien om het tweetalig karakter van Brussel te versterken vooral dan in het onderwijs en de administratie.

Al bleef Brussel beperkt tot de 19 (lees 21 ) gemeenten van de agglomeratie toch verkregen de Franstaligen faciliteiten in de zes randgemeenten.

Desondanks voelden de Franstaligen zich bedreigd door het “Vlaams imperialisme”.

Uit de verenigingen van Waalse immigranten te Brussel ontwikkelde zich het F.D.F. Dit “Front démocratique des Francophones” rekruteerde achteraf ook heel wat kiezers bij de christendemocraten, socialisten en liberalen in Brussel.

Laatstgenoemde traditionele partijen waren dan ook minder dan ooit geneigd om Vlamingen op hun lijsten te plaatsen bij verkiezingen.

Noodgedwongen gingen de Vlaamse socialisten en liberalen te Brussel over tot eigen partijvorming.

Dit was slechts een van de vele symptomen van de steeds sterker wordende spanningen tussen Vlamingen en Walen.

Het Belgische nationaliteitenconflict kende een nieuw hoogtepunt toen de Walen gedwongen werden de “Université Catholique” vanuit Leuven over te hevelen naar Wallonië.

De christendemocraten vielen uiteen in twee partijen (CVP en PSC), achteraf gevolgd door de liberalen (PRL en PVV) in 1972, en tenslotte door de socialisten (PS en SP) in 1979.

De Volksunie brak volop door. Deze politieke ontwikkelingen waren grotendeels het gevolg van diepgaande sociaal-economische veranderingen.

Vlaanderen bezat niet alleen een demografisch overwicht (in 1980 telde het 57% van de Belgische bevolking) maar kende bovendien vanaf de zestiger jaren een economische expansie.

De Walen daarentegen werden geconfronteerd met de voortschrijdende aftakeling van hun traditionele industrieën (staal en steenkool) en voelden zich steeds sterker geminoriseerd in “l’Etat Beglo-flamand”.

Zij eisten daarom waarborgen tegen de “Vlaamse verdrukking”.

Het “Rassemblement Wallon” en de Waalse socialisten eisten meer autonomie.

Ook in de Brusselse agglomeratie roerden de Wallinganten zich. Wat bleek uit de electorale successen van het F.D.F.

Nieuwe ingrijpende hervormingen van het Belgische staatsbestel drongen zich op.

 

RAMPZALIGE GRENDELGRONDWET (1970-71)

 

Na de slag om “Leuven Vlaams” dommelde de Vlaamse Beweging in.

Zij kon blijkbaar wel snel en daadkrachtig reageren wanneer het om duidelijk herkenbare taaleisen ging, maar sloeg heel wat minder aan wanneer het er op aan kwam via staatkundige hervormingen een reële autonomie af te dwingen.

Dit gebrek aan politiek bewustzijn kwam op een schrijnende manier tot uiting tijdens de grondwetsherziening van 1970-1971.

Om beschermd te zijn tegen zgn. “minorisering” eisten de Walen dat belangrijke wetten voortaan enkel konden worden goedgekeurd… wanneer ook de helft van de Franstaligen daarmee akkoord zou gaan.

Bovendien moesten zij ook de “alarmbel” kunnen luiden wanneer, althans naar hun oordeel, Franstalige belangen geschaad werden.

Tenslotte vroegen de Walen dat de Belgische regering voortaan evenveel Franstalige als Nederlandstalige ministers zou tellen.

Al die eisen vormden een flagrante inbreuk op het democratische meerderheidsbeginsel daar de Franstaligen slechts 40% van de Belgische bevolking vertegenwoordigden.

Hoewel de Volksunie bijtijds tegen deze rampzalige ontwikkeling waarschuwde en maandenlang een intense campagne voerde tegen de grendelgrondwet, werd in Vlaanderen niet beseft wat er op het spel stond.

De Vlaamse drukkingsgroepen protesteerden weliswaar, maar waren niet bij machte hun achterban te mobiliseren wanneer het niet om strikte taaleisen ging.

G. Eyskens drukte “zijn” staatshervorming erdoor.

De CVP en de BSP, vanuit de oppositie gesteund door de PVV die op een aantal ministerportefeuilles rekende, aanvaardden dat de Franstalige minderheid een vetorecht kreeg.

Voor elke hervorming was voortaan de instemming van een meerderheid vereist.

De unitaristen – en zij waren nog steeds zeer machtig zowel in Vlaanderen als in Wallonië en Brussel – hoopten door de grendels verdere federaliserende hervormingen tegen te houden.

Voor de Vlamingen was de balans van de grondwetsherzie-ning van 1970-1971 bijzonder pover.

Zij kregen enkel – net als de Franstaligen trouwens – “cultuurautonomie” die zelfs niet gold voor het… onderwijs dat verder unitair Belgisch bleef.

Voor Brussel was het resultaat nog armtieriger: het werd officieel een derde gewest.

Art. 107, 4° van de grondwet luidde voortaan als volgt: “België omvat drie Gewesten: het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse.”

Het is dus een pertinente leugen te beweren dat in 1989 Brussel plots een derde gewest zou zijn geworden.

De 19 (in feite 21) gemeenten van Brussel werden in 1971 overkoepeld door een agglomeratieraad die bevoegd was voor een aantal technische aangelegenheden als brandweer, ophaling van huisvuil enz.

In theorie gold ook hier de pariteit maar die bleef dode letter doordat de F.D.F.-ers erin slaagden een aantal zogezegde “Vlamingen” op hun lijst te doen verkiezen.

Ook voor dit bedrog had de Volksunie bijtijds, maar tevergeefs, gewaarschuwd.

Ternauwernood kon verhinderd worden dat de Franstaligen zelfs in de “Nederlandse Cultuurcommissie” (N.C.C.) de meerderheid zouden halen.

De leden van deze N.C.C. werden immers gekozen door de Nederlandstalige leden van de agglomeratieraad. Maar onder hen waren er vele verkozenen van de “Rassemblement Bruxellois”  of PRL-FDF lijst.

In de plaats van de Vlaams-vijandige lokale gemeentebesturen moest de N.C.C. zelf initiatieven nemen op het vlak van onderwijs en cultuur om zo de belangen van de Nederlandstaligen te Brussel te behartigen.

 

BELEID NCC

 

De Nederlands Cultuurcommissie (een coalitie van CVP en VU) heeft heel wat gerealiseerd.

Samen met het “Vlaams Onderwijs-centrum” (V.O.C.), opgericht in 1967, zorgde de N.C.C. voor de opbloei van de Nederlandstalige scholen teneinde de negatieve effecten van de “liberté du père de famille” te neutraliseren.

Ook de voorschoolse sector genoot ruime aandacht. Een net van Vlaamse kinderkribben en peutertuinen werd uitgebouwd.

Op sociaal-cultureel vlak heeft de NCC er in grote mate toe bijgedragen dat de Vlaamse verenigingen meer aaneensloten en tot ontwikkeling kwamen.

Die hadden van oudsher een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de verfransing.

Tevens werd gestreefd naar een “structurele opbouw” van het verenigingsleven.

Deze sector kende dan ook tijdens de periode 1970 tot 1985 een explosieve groei, althans wat betreft het aantal verenigingen.

Het kwam tot overkoepeling en professionalisering.

Er werd een aantal trefcentra opgericht en daaraan werden staffunctionarissen en sociaal-culturele werkers toegevoegd .

Een en ander heeft ongetwijfeld bijgedragen tot een groter zelfbewustzijn van de Vlamingen te Brussel, voor zover die tenminste bij het verenigingsleven waren betrokken.

Andere sectoren zoals welzijns- en gezondheidszorg, leefmilieu en huisvesting, kenden jammer genoeg niet dezelfde ontwikkeling als het verenigingsleven.

Niet iedereen was evenwel onverdeeld gelukkig met het beleid van de NCC.

Er werd op gewezen dat de subsidiëring soms leidde tot gemakzucht, gebrek aan initiatief en het terzijde schuiven van dynamische elementen die vroeger uit louter idealistische inzet heel wat hadden gepresteerd.

In 1977 schreef J. Bergmans dan ook in de “Brusselse Post”: “Vele Vlamingen waren de laatste jaren bij alle geneugten wat ingedommeld, er werd meer geleefd van dan wel voor de Vlaamse Beweging.”

Dit gold niet alleen voor Brussel maar ook voor Vlaanderen zelf. Na de overheveling van Leuven Frans scheen voor heel wat Vlamingen de strijd gestreden te zijn.

Jonge mensen die – in tegenstelling tot hun ouders – zonder enig probleem hadden kunne studeren in het Nederlands vanaf de kleuterschool tot de universiteit, werden niet meer geïnspireerd door een Vlaamse Beweging die al te zeer en al te uitsluitend op taaleisen scheen afgestemd te zijn.

In de kringen van de “groenen” werden zonder enige schroom neo-unitaire stellingen verkondigd die een paar jaar eerder eenvoudigweg zouden zijn weggelachen.

Zelfs te Brussel – een der weinige gebieden waar de Vlamingen nog regelmatig geconfronteerd werden met wantoestanden op taalgebied – meenden sommigen dat men het wel zou rooien dankzij het netwerk van sociaal-culturele instellingen.

Vanuit een naïef optimisme werd verkondigd dat de Vlamingen te Brussel vanzelf een gelijkberechtiging zouden verwerven doordat de sociaaleconomische macht van Vlaanderen steeds sterker voelbaar zou worden in de hoofdstad.

Dergelijke redeneringen had men desnoods met veel goede wil nog kunnen voeren indien Brussel nog altijd zou geweest zijn wat het tijdens de zestiger jaren was.

Brussel werd toen nog vrijwel uitsluitend door Belgen bewoond.

Onder hen zaten heel wat Vlamingen die in de loop der jaren onder sociale druk verfranst waren.

Dergelijke mensen zouden eventueel nog de weg hebben kunnen terugvinden naar hun gemeenschap.

De opvatting dat de tijd te Brussel in het voordeel van de Vlamingen zou spelen was en is echter totaal onzinnig wanneer men rekening houdt met de ingrijpende maatschappelijke veranderingen die zich, vooral vanaf de jaren zeventig, hebben doorgezet.

Brussel kende inderdaad een massale inwijking van mensen uit het gebied rond de middellandse zee, Turken, Marokkanen enz. Meer dan de helft van de kinderen die vandaag in de Brusselse agglomeratie worden geboren, bezitten niet de Belgische nationaliteit.

Alhoewel deze migranten niet zondermeer tot de Franstaligen mogen worden gerekend, spreekt het vanzelf dat hun aanwezigheid een enorme uitdaging vormt.

Om tot de vereiste integratie te komen is een aangepast beleid strikt noodzakelijk.

Wie in dergelijke omstandigheden beweert dat men niet gehaast moet zijn met het uitwerken van een regeling voor Brussel is een onverantwoordelijke.

Trouwens, niet alleen het migrantenvraagstuk noopte tot een resolute aanpak.

Hetzelfde gold voor het probleem van de stadsverloedering die steeds sterker om zich heen greep.

Om van de nog steeds schrijnende toestanden op taalgebied helemaal te zwijgen.  

 

“IN DE KOELKAST”

Bekommerd om het lot van hun stad Brussel hebben de Vlaams-nationalisten dan ook onophoudend gestreden voor een degelijk statuut voor Brussel in het kader van een globale staatshervorming.

Gemakkelijk was dit allerminst.

Voor velen in Vlaanderen, die gezapig genoten van de nieuw verworven welvaart, was de strijd gestreden.

Neo-unitaire reflexen staken her en der de kop op.

Bovendien waren nieuwe ingrijpende hervormingen in ’s lands structuren en instellingen wel bijzonder moeilijk geworden door de ingewikkelde procedures en de bijzondere meerderheden die daarvoor vereist waren.

De grendelgrondwet van 1970 had inderdaad een zware hypotheek gelegd op de verdere federalisering en de Vlaamse ontvoogding.

Elke hervorming moest immers… de goedkeuring krijgen van de helft van de Franstaligen.

Laatstgenoemden maakten dan ook gretig gebruik van dit machtig wapen dat CVP, BSP en PVV hen in 1970 hadden toegestopt.

Voor iedere verbetering van het statuut van de Vlamingen te Brussel konden de Franstaligen, dankzij de grendelgrondwet, voortaan privileges eisen ten bate van hun taalgenoten die zich in Vlaams-Brabant hadden gevestigd.

In sommige randgemeenten hadden de Franstaligen inmiddels zelf het gemeentebestuur in handen gekregen.

In deze politiek maatschappelijke context kwam het zoge-naamde “Egmontpact” tot stand.

Omdat in dit vergelijk een aantal bepalingen stond ten gunste van de francofonen in de gemeenten rond Brussel (het zogenaamde ‘inschrijvingsrecht”), stuitte het compromis op het verzet van de Vlaamse strijdverenigingen.

Voor het eerst sinds jaren konden die opnieuw hun achterban mobiliseren rond een taalconflict.

Met de steun van unitaristische kringen – die de verdere doorbraak van het federalisme kost wat kost wensten tegen te houden – werd het Egmontpact getorpedeerd.

Velen hebben toen gehoopt dat de Vlaamse Beweging, gedreven door een vernieuwd radicaal elan, er uiteindelijk in zou slagen om het “zelfbestuur zonder factuur” te veroveren.

Zij zijn echter deerlijk bedrogen uitgekomen…

Na de val van Egmont verzonk de Vlaamse Beweging andermaal in een diepe slaap.

De mini-staatshervorming van 1980 verleende ietwat ruimere autonomie aan Vlaanderen en Wallonië maar liet Brussel “in de koelkast”.

De negentien gemeenten die reeds door de grondwetsherzie-ning van 1970 een afzonderlijk derde gewest waren geworden, los van Vlaanderen en Wallonië, werden bestuurd door een paar ministers uit de centrale Belgische regering.

Hoewel een aantal onder hen zich heeft ingespannen om ook te Brussel een degelijk beleid te voeren, bleek vrij spoedig dat een dergelijk systeem niet werkte.

Waar in Vlaanderen een Wallonië een hele reeks eigen decreten werd gestemd, bleef Brussel verder zitten met de verouderde unitaire Belgische wetgeving.

Dit gebeurde uitgerekend in en tijdspanne waarin – meer dan ooit – een aangepast en vernieuwd beleid noodzakelijk was.

Reeds in 1976 had Karel De Witte zeer terecht geschreven: “De Hoofdstad heeft dringend nood aan een radicaal, sanerend stedenbouwkundig plan, maar evenzeer aan een aangepaste structuur waardoor de stad op efficiënte wijze kan worden bestuurd.”

Vic Anciaux die korte tijd staatssecretaris was voor Neder-landse Cultuur en Sociale Zaken (1977-1979) kon ten volle vaststellen hoezeer Brussel te kampen had met verkrotting en verloedering.

Het werd duidelijk dat werk moest worden gemaakt van een samenhangend beleid inzake huisvesting, stadsrenovatie, leefmilieu, monumenten en landschappen enz.

Bij dit alles kwam dan nog de specifieke problematiek, gesteld door de massale aanwezigheid van migranten en door de toenemende internationalisering.

Ondanks de omvang van al deze problemen werd in bepaalde kringen verder het fabeltje verkondigd dat Brussel best in de koelkast zou blijven… omdat de tijd in Brussel in ons voordeel zou spelen.

Dit was onder meer de mening van sommige liberalen die alle heil verwachtten van… een nieuwe samenwerking tussen Nederlands- en Franstaligen binnen een zelfde politieke familie.

“Op die manier kan een regeling onder Brusselaars worden uitgewerkt”, bepleitte bij herhaling de PVV-er, André Monteyne.

Volgens hem moest Brussel een soort “stadsstaat” worden, waar de Brusselaars zonder betutteling van buitenaf zelf hun zaken zouden beredderen.

In “De Brusselse Post” van juni 1981 poneerde Monteyne met de grootste vanzelfsprekendheid: “Indien er niets wordt gedaan (sic!) krijgen wij volgend jaar (d.w.z. oktober 1982) normaal samen met de gemeenteraadsverkiezingen, agglomeratieverkiezingen, waarbij het F.D.F. haar absolute meerderheid zal kwijtspelen. Er komt dan een echt paritair college, zodat de Vlamingen, op agglomeratievlak althans, de nagestreefde pariteit zullen hebben bekomen, zonder daar iets voor te hebben moeten betalen.”

Na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1982 kon iedereen vaststellen wat er van de door Monteyne voorspelde pariteit was terechtgekomen…

De gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1982 werden voor de Vlamingen andermaal een bittere ontgoocheling. Jehema sprak in “De Brusselse Post” de hoop uit dat het de laatste maal zou zijn dat de Brusselse Vlamingen in zulke ondank-bare, ontmoedigende en ondemocratische omstandigheden verkiezingen te Brussel moesten ondergaan.

Dezelfde observator stelde vast dat de Vlamingen hun wensen voor werkelijkheid hadden genomen.

Ook Albert De Cuyper kwam tot het besluit dat de sociaal-culturele raden niet bijdroegen tot politieke bewustwording en dat de Vlamingen minder stemmen hadden behaald dan verwacht.

De verkiezingsresultaten van 1982 bevestigden op een duidelijke manier wat Willem van Ruysdael (Edgard van Cauwelaert) reeds begin 1976 had geschreven als besluit van een sociologische benadering van het probleem Brussel: “De wisselwerking economische welvaart-taalwelvaart zal uiteindelijk wel aan de Vlaamse cultuur en taal ten goede komen en dat zal ongetwijfeld binnen een generatie ook te Brussel merkbaar worden. Maar heeft de Vlaamse Gemeenschap aldaar nog de tijd om te wachten en zal die invloed voldoende zijn om het getij te doen keren. Gezien wat wij in de vorige bijdragen hebben uiteengezet geloven wij van niet… De positieve ontwikkelingen geven ons echter vooralsnog geen voorsprong op de Franstalige medespelers te Brussel zodat zij andere verliesposten niet kunnen compenseren”.

Twee jaar later stelde Van Ruysdael andermaal vast dat de sociologische wetten te Brussel tegen de Vlamingen werken en dat men onvoldoende greep op de massa heeft: “De verfransing loopt in Brussel verder door en zoveel reservetroepen hebben wij in Brussel niet meer”.

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze