Home » 3 BRABANT

3 BRABANT

BRUSSEL EN BRABANT, EEN SUCCESVERHAAL

 

BRUSSEL IN HARMONIE MET BRABANT

In 1565 publiceerde Melchisedech van Hooren een gravure met het stadhuis van Brussel. Het onderschrift luidt: “Den stadthuyse triumphant staet te Bruessel in Brabant”. Uit die woorden blijkt niet alleen de trots van de Brusselaars over hun stadhuis maar evenzeer hun  gehechtheid aan Brabant.

 

Ook de befaamde Brusselse wandtapijten getuigen van de onverbrekelijke band tussen Brussel en Brabant. Dit kostbare weefwerk draagt immers als waarmerk  “BB”, afkorting van: “Brussel in Brabant”.

Brabant is uiteraard veel groter dan wat men vandaag onder die term verstaat.

Het omvat niet alleen “Vlaams-Brabant” (met de enclave Brussel) en “Waals-Brabant” maar ook de zogenaamde provincie “Antwerpen”. Ten slotte maakt de Nederlandse provincie Noord-Brabant  evenzeer deel uit van Brabant.

Dit gebied telde naast vier hoofdsteden (Brussel, Leuven, Antwerpen en ’s Hertogenbosch) ook nog een aantal kleinere centra (Lier, Turnhout, Herentals,Tienen, Zoutleeuw, Nijvel…).

Mechelen evenwel behoorde niet tot Brabant maar vormde een aparte heerlijkheid.

Eeuwenlang waren de steden het “staatsdragende” element in Brabant.

Bij het begin van de 18de eeuw lieten de Staten van Brabant een nieuwe gebouw  optrekken aan de achterzijde van het Brussels stadhuis. Op de wanden van de daarin ingerichte vergaderzaal prijken tot op de huidige dag de allegorische voorstellingen van Brussel, Leuven en Antwerpen.

De vierde hoofdstad, ’s Hertogenbosch, ontbreekt omdat die Noord-Brabantse stad sinds 1629 niet meer tot de Spaanse Nederlanden behoorde maar tot de onafhankelijke “Verenigde Provincies”.

Dit was het gevolg van wat er tijdens de tweede helft van de 16de eeuw in de Nederlanden gebeurd was. Edelen en burgers waren toen in opstand gekomen tegen het autocratisch bewind van de Spaanse koning Filips II. Zij hadden toen onafhanke-lijkheid voor de hele Nederlanden veroverd.

Tussen 1579 -1585  slaagde Alexander Farnese er echter in om het Zuidelijke gedeelte van de Nederlanden te heroveren voor Filips II.

Vanuit de Noordelijke Nederlanden poogde men het Zuiden opnieuw te bevrijden. Dit lukte slechts gedeeltelijk. In 1629  werd Noord-Brabant en ’s Hertogenbosch ingenomen door Frederik-Willem van Nassau. Brussel, Leuven en Antwerpen bleven verder onder Spaanse heerschappij.

Sinds de Vrede van Münster behoorde de vierde hoofdstad van Brabant ’s Hertogenbosch dus “de iure” tot een ander land: de Verenigde Provinciën.

Toch blijkt uit archiefteksten dat de Brusselaars, zelfs op het einde van de 18de eeuw, ’s Hertogenbosch nog steeds als een Brabantse stad beschouwden.

Mensen uit Mechelen daarentegen, eeuwenlang  een afzon-derlijke heerlijkheid , golden niet als Brabanders.

Het besef te behoren tot een grotere Brabantse ruimte leefde overigens niet alleen in Brussel maar evenzeer in Leuven en  Antwerpen.

Het is beslist geen toeval dat de wethouders van de Schelde-stad tijdens de 16de eeuw de voorgevel van hun raadhuis lieten tooien met een  monumentale “Leeuw van Brabant”.  

Alle Brabantse steden beseften dat onderlinge samenwerking een essentiële vereiste was voor hun macht en welvaart.

Ook de Brusselaars waren zich daarvan ten volle bewust.

Hoe trots zij ook waren op hun stad en hoe hardnekkig zij haar belangen ook verdedigden toch hebben zij er nooit aan gedacht zich op zichzelf terug te plooien.

Laat staan dat zij zich zouden afzetten tegen de rest van Brabant !

De invloed en de rijkdom van hun stad hing immers in niet geringe mate af van het behoren tot de grotere  Brabantse ruimte.

Bovendien verzekerde Brabant aan Brussel en aan de andere steden een bevoorrechte plaats in de overkoepelende structuur van de Nederlanden, één van de rijkste cultuurgebieden in Europa.

 

GROEI VAN EEN VORSTENDOM

In tegenstelling tot “Vlaanderen” (Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen)  dat vrijwel volledig tot Frankrijk behoorde, maakte Brabant in zijn totaliteit deel uit van het middeleeuwse Duitse Rijk waarin het overigens een grote zelfstandigheid genoot.

Vanaf het begin der 11de eeuw had Brabant zich stilaan ont-wikkeld uit de oude  graafschappen Leuven en Brussel.

In 1085 verkreeg de graaf van Leuven het landgraafschap Brabant. Dit gebied werd in de loop der jaren vergroot.

Op de Rijksdag van Schwabisch-Hall (1106)  kreeg Godfried I van Leuven niet alleen de titel van hertog van Neder-Lotharingen maar ook het uitgestrekte markgraafschap Antwerpen.

In 1184 verleende graaf Godfried III van Leuven stadsrechten aan ’s Hertogenbosch, een handelsnederzetting aan de samenloop van de Aa en de Dommel.

Van toen af strekte Brabant zich uit van de Waals-Brabantse abdijstad Nijvel tot aan de grenzen van het graafschap Holland, dat net als Brabant tot het Duitse Rijk behoorde.

Handel en nijverheid verschaften een steeds grotere rijkdom aan de burgers van de Brabantse steden. Ook hun politieke macht groeide.

Tot de 12de eeuw moesten de Brabantse hertogen vooral rekening houden met de nogal roerige adel. Voortaan  was ook een rol weg gelegd voor de burgers van Brussel, Leuven, Antwerpen, ’s Hertogenbosch, Lier, Tienen, Zoutleeuw. Bij hen zochten de hertogen (financiële) steun voor hun ambitieuze politiek.

Reeds tijdens de 12de eeuw stonden de Brabantse steden garant voor de naleving van overeenkomsten die de hertogen afsloten met andere Europese vorsten.

Vrij snel traden de steden niet afzonderlijk op maar in groep.

Samen konden zij immers meer druk uitoefenen. Om hun onderhandelingspositie te versterken sloten Brussel, Leuven, Antwerpen, ’ s Hertogenbosch, Lier, Tienen, … onderlinge overeenkomsten. Meest bekend zijn de stedenbonden van 1261-1262, 1313, 1355, 1372 en 1428.  

In onderling overleg poogden zij niet alleen hun economische belangen te vrijwaren maar ook meer greep te krijgen op het bestuur van het land. Dit was overigens geen overbodige luxe.

De doelstellingen van de vorst enerzijds en die van de burgers anderzijds vielen niet altijd samen. De stedelingen ijverden in eerste instantie orde en veiligheid. Dat waren de noodzakelijke vereisten voor de bloei van nijverheid en handel, bron van hun welvaart. De burgers liepen niet direct hoog op met de ambitieuze, om niet te zeggen, megalomane expansiepolitiek van de Brabantse hertogen.

 

VORSTELIJKE AMBITIES 

Die beroemden er zich op dat zij “Reichsfürsten” waren. In tegenstelling tot wat Henri Pirenne (1862-1935) later zal beweren,  dachten zij er allerminst aan om zich los te maken uit het Duitse Rijk.

Wel integendeel !

De hertogen streefden er naar om hun gezag aldaar te laten gelden. Als afstammelingen van Karel de Grote wierpen zij zich op als hertogen van Lotharingen. Dit gebied omvat ook Aken, destijds het machtscentrum bij uitstek van de legendarische Karolinger. 

In Lotharingen heersten evenwel nog andere vorsten. Ook die waren er op uit om hun gezag uit te breiden. Dit gold met name voor de aartsbisschoppen van Keulen.

Een conflict tussen de Brabantse hertog en de Keulse kerk-vorst bleek dan ook onvermijdelijk. Dit werd op 5 juni 1288 beslecht te Woeringen. In dit dorp bij Keulen verpletterde Jan I van Brabant (1267-1294) een coalitie bestaande uit de aartsbisschop van Keulen en de graven van Gelderland en Luxemburg. Jan I kon rekenen op de steun van de burgers van Keulen die overhoop lagen met hun aartsbisschop.

 

De grootse daden van de hertog en de Brabanders werden kort na de slag bezongen door Jan van Heelu in zijn befaamde Rijmkroniek van de slag van Woeringen. Dit epos is in het middeleeuws Nederlands geschreven. De tekst kwam tot ons omdat de Brusselse wethouders die kroniek rond 1440 lieten kopiëren in een prachtig handschrift. Ook uit dit feit blijkt andermaal hoezeer de Brusselaars gehecht waren aan Brabant.

Na Woeringen (1288) genoot Jan I van Brabant hoog aanzien in het Duitse Rijk.

 

BRABANT IS VLAANDEREN NIET

 

Meteen blijkt duidelijk dat Brabant - anders dan Vlaanderen - van oudsher sterk op het Duitse Rijk georiënteerd is.

Niet alleen politieke factoren droegen daartoe bij maar ook eenvoudigweg de geografische realiteit. Via Maastricht - een stad die overigens mee bestuurd werd door de Brabantse hertogen - sluit Brabant aan bij Aken. Een weinig verderop ligt Keulen. Van oudsher dreven de Brabanders handel met die metropool aan de Rijn.

De Brabantse steden hadden trouwens - niet zozeer hun ontstaan - dan wel hun welvaart te danken aan de handelsweg die Keulen met Londen verbond.

Terloops: ook vandaag vormt de Brabantse ruimte de overgang naar Duitsland. 

Brabant was overigens niet alleen politiek en sociaal-economisch eng verbonden met het Duitse Rijk.

Ook op cultureel gebied bestond er een sterke verwevenheid.

Eerst en vooral taalkundig.  Inderdaad ! Met uitzondering van het agrarische “Roman Païs de Brabant”, behoort immers héél Brabant, van Brussel en Leuven in het Zuiden tot ’s Hertogenbosch en Bergen-op-Zoom in het Noorden, tot het Nederlandse taalgebied. De hier gesproken taal, het “Neder-Duytsch” vertoont overigens nogal wat gelijkenissen met het (Hoog)-Duits.     

Filologen als Prof. Jozef Janssens maken dan ook gewag van “een grote Brabants-Rijnlandse literatuur-provincie”. Het is overigens geen toeval dat Jan I van Brabant een plaats kreeg in het beroemde 14de eeuwse “Liederhandschrift des Deutschen Minnesangs”. De Brabantse hertog staat er samen met dichters als Walter von der Vogelweide, Wolfram von Eschenbach, Gottfried von Strassburg…

Ook de romaanse architectuur in Brabant is volledig georiënteerd op die van het Duitse Rijk. Zo vertoonde de voormalige romaanse Sint-Goedelekerk te Brussel sterke gelijkenissen met de dom van Worms aan de Rijn. Hetzelfde geldt overigens voor de (nog steeds bestaande) romaanse collegiale Sint-Gertrudiskerk in het Waals-Brabantse Nijvel. Die vertoont een aantal gelijkenissen met de abdijkerk van Maria Laach.          

Kortom: de geschiedenis van Brabant verschilt fundamenteel van die van Vlaanderen.

 

EN VLAANDEREN ?

Vlaanderen was niet alleen politiek maar ook cultureel sterk op Frankrijk georiënteerd.

Andermaal speelt de geografie ook hier een belangrijke rol. Tot op de huidige dag raken Vlamingen vanuit Kortrijk en Ieper direct in Frankrijk. Sommigen spreken van een “Communauté urbaine” tussen Kortrijk en Rijsel.

Voor Brabanders ligt dat helemaal anders. Wanneer die naar Frankrijk willen, moeten zij eerst héél Wallonië door.

De graven van Vlaanderen waren vazallen van de Franse koning. Enkel voor Rijks-Vlaanderen (vnl. de streek rond Aalst) dienden zij leenhulde te bewijzen aan de Duitse keizer. 

Waar de hertogen van Brabant een zeer ruime autono­mie genoten, daar moesten de Vlaamse graven terdege rekening houden met hun Franse leenheer. Die poogde van oudsher zijn gezag in Vlaan­deren te verstevigen. Dit leidde tot regelrechte conflicten met de graven van Vlaanderen en de Vlaamse steden. Meest bekend is de slag van de Gulden Sporen (11 juli 1302).

Meteen stuit men op een ander treffend onderscheid tussen Vlaanderen en Brabant.

Vlaanderen verdedigt zich wanneer het wordt aangevallen. De “Slag van de Gulden Sporen” (1302) wordt inderdaad uitgevochten op de Groeningekouter bij Kortrijk.

Brabant daarentegen voert een offensieve, ja imperialistische politiek. De slag van Woeringen wordt niet in Brabant beslecht maar …in de buurt van Keulen.

De 19de eeuwse romantiek heeft de Guldensporenslag opgehe-meld als symbool van het streven naar Vlaamse zelfstandigheid. Toch stond Vlaanderen eeuwenlang cultureel sterk onder Franse invloed.

In tegenstelling tot de Brabanders volgden de Vlamingen de romaanse architectuur van Frankrijk. Zelfs taalkundig was Vlaanderen schatplichtig aan Frankrijk.

Uiteraard spraken de brede lagen van de bevolking in dit graafschap een Vlaams dialect. Het Frans was er echter de taal niet alleen van de graven van Vlaanderen en hun administratie maar ook van de bovenlaag van de stedelijke bourgeoisie (“leliaerts”).

Sommigen zullen het niet graag horen, maar uit onderzoek in de oorkondenlijsten van Brugge, Gent en Ieper blijkt dat tussen 1250 en 1500 in die Vlaamse steden niet minder dan 30 tot 60 % van die akten in het Frans gesteld zijn…

Van Vlaanderen gingen dus verfransende invloeden uit. Dit blijkt duidelijk in 1356. Dat jaar maakte Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, zich meester van grote delen van Brabant.

De Brusselaars onder Everard Tserclaes (de man wiens arm gestreeld wordt door menige toerist) slaagden er echter in de Vlamingen te verdrijven. Ook Leuven werd bevrijd.

De Brabantse stad Antwerpen bleef echter onder Vlaamse heerschappij. Welnu: vanaf dat ogenblik begint met in de Scheldestad naast het Nederlands ook het Frans te gebruiken. Tijdens de 15de eeuw verleenden de Bourgondische hertogen dan ook meer Franstalige oorkonden aan…de Antwerpenaars dan aan de Brusselaars… 

Het Frans was overigens reeds tijdens de middeleeuwen de taal van het hof en van de adel in grote delen van Europa. Dit gold onder meer voor Engeland, een land dat na de slag bij Hastings (1066) veroverd was door de Normandiërs. Zelfs in Italië keken heel wat burgers op naar het Frans. De Florentijnse dichter Dante Alighieri (° 1265) ergerde zich dan ook hartsgrondig over de Italianen die hun moedertaal verachtten.

 

VROEGTIJDIG GEBRUIK VAN HET NEDERLANDS TE BRUSSEL

Zelfs in Brabant raakte het Frans verspreid bij sommige adellijke families. Toch bleef het Nederlands hier tot het einde van de 18de eeuw de bestuurs- en cultuurtaal bij uitstek. Alleen in het Waals-Brabantse gebied rond Nijvel werd - volkomen logisch - het Frans gehanteerd. 

Anders dan in Vlaanderen werd in Brabant de volkstaal gerespecteerd door de overheid.

Rond 1280 schakelden de Brabanders voor hun ambtelijke stukken stilaan over van het Latijn naar de volkstaal. In Nijvel was dat het Frans, in Brussel daarentegen het Nederlands.

De overgang van het Latijn naar het “Duutsch” of “Duytsch” verloopt in Brussel trouwens iets vroeger dan in de andere Brabantse steden. Reeds in 1244 bezat Brussel - en dit is uniek - een stadszegel met een Nederlands randschrift:

 “INGESIGELE DER PORTERS VAN BRUSLE”.

In juni 1289 gaf Jan I een Nederlands privilege aan de visver-kopers van de Zennestad. Ook de - in origineel bewaarde ! -  oorkonde waarbij Jan I een visbank verleende aan de Brusselaar Henrike Vriendekine, “onsen cnape”, is in het Diets gesteld. 

In ruil voor de hem verleende financiële steun gaf Jan I in de jaren 1290-1291 een aantal privileges aan de Brabantse steden.

Die hadden onderling overleg gepleegd om vervolgens van de vorst een aantal concrete toezeggingen af te dwingen. De steden lieten die concessies optekenen in een aantal privileges die door de hertog bezegeld werden. Welnu:  in 1290-1291 waren de handvesten voor  Leuven, Antwerpen, Lier en Tienen nog opgesteld in het Latijn. 

Alleen de stad Brussel kreeg een oorkonde in het “Duytsch” .

Dit feit past in een ruimer kader.

De groeiende macht van de Brusselse burgerij zorgde ervoor dat de volkstaal meer en meer opgang maakte. Op het einde van de 13de eeuw werd de Latijnse stadskeure die hertog Hendrik I in 1229 aan de Zennestad gegeven had, vertaald  in het Nederlands.

Tussen 1294 en 1312 voerde het kapittel van Sint-Michiel en Sint-Goedele  een proces met de erfgenamen van deken Jan Vander Hellen. Welnu: zowel de aanklacht (1308) van het kapittel als het pleidooi (1309) van de partij Vander Hellen zijn in het Diets gesteld.

Die documenten gelden als de oudste voorbeelden van soortgelijke stukken in het Nederlandse taalgebied die in de volkstaal werden opgesteld.

Die middelnederlandse aanklachten en verweerschriften stammen dus niet uit Brugge of uit Gent, niet uit Utrecht of  Den Haag, maar uit …Brussel.

Ook op andere gebieden vervulde Brussel een voortrekkers-rol. In 1424 wordt in Brussel - als eerste stad in het Neder-landse taalgebied -  een reglement uitgevaardigd om de uitoefening van de geneeskunde te regelen. Ook dit gebeurde in een Nederlandse akte.

Tijdens de 15de eeuw trok vanuit Duitsland (Kleef) de familie van Wesel (in het Latijn “Vesalius”) naar Brussel. Dit geslacht van artsen en apothekers genoot hoog aanzien in Brussel. Anno 1514  wordt uit dit geslacht Andreas Vesalius geboren, de grondlegger van de moderne anatomie.  

Tot het begin van de 16de eeuw hanteerden de Brusselse schepenen voor het optekenen van goederentransacties nog vaak het Latijn.

Reglementen, statuten en verordeningen daarentegen die het dagdagelijkse leven in de stad regelden stellen de wethouders in het Nederlands. Dit was ook logisch: de Brusselaars moesten die teksten probleemloos kunnen begrijpen.  

Systematisch archiefonderzoek (àlle Brusselse documenten vóór 1500 werden onderzocht ) heeft aangetoond dat het Frans tijdens de middeleeuwen in Brussel slechts in uiterst beperkte mate verspreid was. 

Meer nog !

De Brusselaars gaven blijk van een zekere “taalgevoeligheid”.

Naar aanleiding van gebeurtenissen in het jaar 1488 verklaart de Bourgondische kroniekschrijver Jean Molinet uitdrukkelijk dat de Brusselaars altijd Walen en Fransen gehaat hebben … omwille van hun taal…

Vanaf de veertiende eeuw liet de stad Brussel haar privileges (“cartae”), reglementen en verordeningen kopiëren.

Allerhande teksten van enig belang voor de stad werden overgeschreven in “cartularia” of “privilegieboeken”. De originele bezegelde - en dus ook rechtsgeldige - stukken lieten de wethouders veilig opbergen. De stadsklerken gebruikten bij het dagelijks beheer vrijwel steeds de afschriften.

Het maken van dergelijke kopieën bleek overigens een zeer wijze maatregel.

Inderdaad ! Tussen 13 en 15 augustus 1695 liet de Franse koning Lodewijk XIV de stad Brussel beschieten door zijn maarschalk de Villeroi. De buurt van de Grote Markt werd in een laaiende vuurzee herschapen. Tijdens dit barbaarse bombardement gingen vrijwel alle originele bezegelde oorkonden van de Zennestad verloren. Gelukkig hadden de klerken een groot deel van die teksten overgeschreven in privilegieboeken. Tot vandaag bezit Brussel de rijkste collectie stedelijke “cartularia” van de Nederlanden. Niet minder dan twintig privilegieboeken uit de 14de en 15de eeuw leggen getuigenis af van haar eeuwenoude administratieve traditie.

 

BELANGRIJKSTE CENTRUM VAN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE 

 

De stad Brussel speelde ook een zeer belangrijke rol in de Nederlandse letterkunde.

De relatie tussen administratieve traditie en literatuur is trouwens hechter dan men op het eerste gezicht zou vermoeden.

Een voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen illustreert dit ten volle. Jacob van Maerlant,  “die vader der dietscher dichter algader” was … stadsklerk van Damme.

De Brabantse kroniekschrijver Jan van Boendale (Boendaal is gehucht van Ukkel) verdiende de kost als klerk van de stad Antwerpen.

Volgens Prof. Dr. Jozef Janssens zijn heel wat anonieme  Brabantse literaire teksten uit de 13de eeuw ontstaan aan het hertogelijke hof te Brussel.

Ook de wethouders van de Zennestad koesterden een levendige belangstelling voor de eigen Brabantse letterkunde. Zo is het dertiende-eeuwse Brabantse nationaal-epos, Jan van Heelu's  "Rijmkroniek" van de Slag van Woeringen , tot ons gekomen dank zij het afschrift dat de Brusselse wethouders ervan lieten maken rond 1440.

In diezelfde periode voltooide de vermaarde kopiist Hendrik vanden Damme een afschrift van de volledige "Brabantsche Yeesten" van  Jan van Boendale. Ook dit gebeurde in opdracht van de Brusselse wethouders.

Terloops: soortgelijke “nationale” geschiedschrijving in de volkstaal zoals Brabant die bezit, kent Vlaanderen niet.

Pikant detail.

Voor een relaas van de slag van de Gulden Sporen in het Nederlands is men aangewezen … op de Brabantse geschiedschrijver Lodewijk van Velthem (° ca 1260/1275).    

Jan van Ruusbroec (1293-1381), de grootste mysticus de Nederlanden, stamt uit Brussel. Hij schreef zijn eerste tractaten als eenvoudig priester  in de Sint-Goedelekerk aldaar. Later zette Ruusbroec zijn werk verder in Groenendaal.  

Een aantal Brusselaars richtten anno 1362 een Onze-Lieve-Vrouwbroederschap op in Sint-Goedele. Dit genootschap stimuleerde niet alleen de verering van Maria maar ook het literaire en artistieke leven.

Het is allicht geen toeval dat tijdens de 14de eeuw te Brussel één der mooiste Marialegenden gedicht wordt: de “Beatrijs”.

Over dit werk schrijft de romanist Robert Guiette: “il m’était apparu que la version en vers moyen néerlandais était à la fois l’une des plus parfaites et des plus singulières parmi celles qui nous sont parvenues de toutes les régions de la Chrétienté”.

Nog tijdens de 14de eeuw schenkt Brussel aan de Nederlandse literatuur het fameuze “Hulthemse Handschrift” met onder meer de vermaarde “abele spelen”.    

Ook tijdens de 15de eeuw zet de bloei van de Nederlandse letterkunde zich verder door.

Dr. Willem Van Eeghem wees erop dat Brussel onder het Bourgondische bewind (1406-1482)  volgende meesterwerken heeft geschonken aan de Nederlandse letterkunde:

de mooiste mysteriespelen,  namelijk de "Seven Bliscappen van Maria ".

het eerste burgerlijk drama zijnde Collijn Van Rijssel's  "Spieghel der Minnen"

en tenslotte het eerste “presentspel”  uit de middelnederlandse letterkunde namelijk het gelegenheidswerk dat de Brusselse dichter Collijn Caillieu in 1480 schreef n.a.v. de geboorte van Margareta van Oostenrijk.

Uit al die werken spreekt een grote liefde en waardering voor de stad Brussel en voor Brabant.

In 1401 werd in Brussel de eerste rederijkerskamer van de Nederlanden opgericht  "Den Boec" (ook genaamd de Tytelooskens, gesticht in 1401).

Tijdens de Bourgondische vijftiende eeuw telt Brussel niet minder dan vier rederijkerskamers: “Den Boec”,  "de Violette", "de Lelie" en de "Corenblomme".

Naar aanleiding van de geboorte van de toekomstige Keizer Karel V schrijft de “stadsrhetorisijn” Jan De Baertmaker (genaamd Smeken) in 1500  een gelegenheidsgedicht. Daarin  bezingt hij niet  alleen de Bourgondische dynastie maar ook zijn geliefde stad Brussel. Hij vergelijkt haar met het antieke Troje: " Dit Ylyon van Troeyen , dat es Bruessel bynnen Brabant gelegen".

Ook deze dichter legt andermaal de nadruk op de hechte band tussen Brabant en Brussel.

 

BEELDENDE KUNSTEN

Brussel heeft - steeds in samenhang met Brabant - niet alleen een uitzonderlijke bijdrage geleverd tot de middelnederlandse letterkunde maar evenzeer tot de bouwkunst en de beeldende kunsten.

Deze stad aan de Zenne ligt mee ten grondslag aan de Bra-bantse gotiek. In Brussel ontwikkelde zich - onder invloed van Claus Sluter - een nieuwe, krachtige en realistische stijl. Die komt niet alleen tot uiting in monumentale stenen beelden maar ook in  houten retabels.

Ook de te Brussel geweven wandtapijten getuigen van het hoogwaardig vakmanschap. Dit kleurrijke weefwerk was destijds zeer gegeerd in heel Europa. Brusselse wandtapijten vormen ook vandaag nog de topstukken in kathedralen, kastelen en musea verspreid over de hele wereld.

Rond 1435 wordt Roger de la Pasture, afkomstig uit het Franse Doornik, stadsschilder te Brussel. Hier vernederlandste hij zijn naam tot Rogier van der Weyden. Deze geniale kunstenaar ontwikkelde in Brussel een eigen dramatische en bewogen stijl.    

Kortom : de samenwerking met de andere Brabantse steden zorgde ervoor dat Brussel tijdens de 14de en de 15de eeuw een ongeziene bloei kende, niet alleen op economisch maar evenzeer op cultureel en artistiek vlak.  

 

DE BRABANTSE CONSTITUTIONELE TRADITIE

Er is echter meer !

Samen met haar zustersteden heeft  Brussel ook een zeer belangrijke politiek-institutionele erfenis nagelaten: het Brabants constitutionalisme.

Dit gedachtengoed vond weerklank niet alleen elders in de Nederlanden en elders in Europa maar zelfs in de Verenigde Staten van Amerika (de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776).

De stedelijke burgerij heeft er inderdaad voor  gezorgd dat Brabant  - reeds tijdens de middeleeuwen ! - beschikte over een geschreven constitutie.

Ook het verwerven van dergelijke juridische garanties was enkel mogelijk dank zij de onderlinge samenwerking van de Brabantse steden.

De welgestelde burgers van die machtscentra stelden alles in het werk om niet het slachtoffer worden van de risicovolle offensieve en  imperialistische politiek van de Brabantse hertogen.

Een dergelijk bijna megalomaan machtsstreven vergde uiteraard massa’s geld. De inkomsten uit het eigen hertogelijke domein (akkers, weilanden, bossen, vijvers, allerhande rechten) volstonden niet om een dergelijke politiek te voeren.

Daarom waren de vorsten  aangewezen op de financiële steun van hun onderdanen : de clerus, de adel en de steden.

Reeds vóór Woeringen (1288) hadden Brussel, Leuven, Antwerpen en ’s Hertogenbosch onderling overleg gepleegd wanneer de hertog tot hen de “bede” richtte om hem geld te geven.

Dergelijke “bede” (lees “belasting”) vormde allerminst een automatisme, iets waarop de vorst zomaar aanspraak kon op maken. Wel integendeel ! Het stond de onderdanen vrij dergelijke “bede” al of niet in te willigen. Bovendien konden zij zeer concrete voorwaarden verbinden aan zulke toelagen.

Ooit hadden de vorsten zomaar geld van hun onderdanen geëist. Zij heersten zogezegd bij de “genade van God”. Zolang de onderdanen bereid waren dit ook nog te geloven, rezen er weinig problemen. Na verloop van tijd echter legden de burgers zich niet langer neer bij dergelijke dogma’s. Zij beseften immers dat die enkel tot doel hadden de onrechtmatige aanspraken van de hertog te vrijwaren.

 

In Brabant echter was die tijd vrij snel voorbij. Voortaan stelden de onderdanen voorwaarden. Meer nog ! Zij eisten concrete tegenprestaties.

Wanneer de Brabantse steden financiële steun toezegden aan de vorst dan gebeurde dit meestal in groep. Brussel (evenmin trouwens als Leuven, Antwerpen, Lier of ’s Hertogenbosch…) trok gewoonlijk niet alleen naar de vorst. De steden pleegden onderling overleg. Samen stonden zij sterker tegenover de landsheer. Bij dergelijke onderhandelingen weken de onderlinge geschillen en rivaliteiten tussen de Brabantse steden  - en die waren er !  - voor het algemeen belang.

 

DE VORSTELIJKE MACHT AAN BANDEN GELEGD

Op het einde van de dertiende en tijdens de veertiende eeuw waren de Brabantse hertogen regelmatig aangewezen op de financiële steun van hun onderdanen. Zij moesten dan ook terdege rekening houden met de wensen van de stedelijke burgerij.

Telkens wanneer de landsheren bij hun onderdanen aanklopten voor geld of materiële steun, eisten de Brabanders concrete tegenprestaties. Op die manier raakte de macht van de vorst steeds verder ingeperkt. Tezelfdertijd werden de rechten der burgers  nauwkeuriger omschreven.

De steden lieten die toezeggingen optekenen in akten: “scripta manent”. Dit gebeurde soms in afzonderlijke privileges per stad.

De Brabanders bekwamen echter ook  privileges die voor het hele land golden. Zo verschaften zowel het testament van Hendrik II (1248) als dat van Hendrik III (1261) een aantal algemeen geldende waarborgen inzake rechtszekerheid en vrijheid. 

Het volstond echter niet om rechten te hebben op papier, of liever op perkament. Er was ook toezicht nodig ! Daarom zetten de steden zetten nog een stap verder. Zij wilden ook garanties dat de vorst het hem toegekende geld goed zou besteden. Dit vergde controle op het gebruik van de door hen verstrekte gelden. Zo werd de hertog onder meer verplicht om eerst de schulden af te betalen die hij had gemaakt bij buitenlandse geldschieters. Op die manier konden de Brabantse steden vermijden dat hun handelaars elders in Europa moesten opdraaien voor het financieel wanbeleid van hun vorst. Het gebeurde immers maar al te vaak dat kooplui uit Brussel, Leuven,  Antwerpen, Den Bosch in Frankrijk, Engeland of Italië werden aangehouden en pas vrij kwamen … wanneer zij de schulden van hun hertog hadden betaald.

Om dergelijke garanties te verwerven van de hertog, traden de steden vaak in groep op. Soortgelijke onderhandelingen tussen vorst en onderdanen leidden regelmatig tot ernstige wrijvin-gen. Toch zochten beide partijen naar een vergelijk tussen hun uiteenlopende belangen.

Op die manier werd de verhouding tussen vorst en onderdanen in de loop der jaren steeds duidelijker afgebakend.

Na de  testamenten van Hendrik II (1248) en Hendrik III (1261) volgden nog een aantal andere handvesten. Tussen 1290 en 1293 verleende Jan I een hele reeks privileges niet alleen aan de steden maar ook aan diverse abdijen en aan de edellieden van zijn hertogdom.

Al die “standen in wording” begonnen  stilaan een of andere vorm van inspraak te eisen in het bestuur van het land.

In 1312 was hertog Jan II verplicht het vermaarde Charter van Kortenberg uit te vaardigen. Er kwam een commissie die zou nagaan of de financiële, rechterlijke en stedelijke voorrechten werden gerespecteerd.

Om hun belangen te verdedigen sloten de Brabantse steden in 1313 andermaal een alliantie. In 1314 moest Jan III (1312-1355), na bemiddeling van zijn schoonvader, de Franse koning,  de zgn. “Waalse charters” uitvaardigen. Die hand-vesten verleenden een zeer grote macht aan de Brabantse steden. Zij regelden niet alleen de aanzuivering van de hertogelijke schulden, maar beheerden ook de vorstelijke schatkist.

In feite kwam het politiek bewind in handen van de steden.  

Na de dood van Jan III volgde opnieuw een stedenbond  (1355).  Kort daarna dienden Johanna, dochter van Jan III en haar gemaal Wenceslas van Bohemen de “Blijde Inkomst”  uit te vaardigen.

De vorst moest hierin o.m. beloven het Brabantse grondgebied onverdeeld te bewaren. Bovendien mocht hij geen oorlog voeren of belastingen heffen zonder instemming van zijn onderdanen. De onderdanen kregen het recht zich te verzetten tegen een vorst die zich niet aan de afspraken hield.   

Uiteraard hing de naleving van die landsprivileges telkens weer af van de effectieve macht waarover de steden beschikten.

De Blijde Inkomst bleef overigens slechts een beperkte tijd effectief rechtsgeldig. De hertogen poogden  immers voortdurend om de concessies - die zij in noodsituaties hadden moeten doen - achteraf opnieuw ongedaan te maken.

Toch bleef Brabant tijdens de middeleeuwen grotendeels gespaard van heftige botsingen tussen vorst en onderdanen.

Er ontwikkelde zich een eigen staatkundige traditie en een eigen politieke cultuur gebaseerd op rationeel overleg.

Reeds op het einde van de dertiende eeuw vindt men in Brabant sporen van een door dynastieke aanhankelijkheid gekleurd “nationaal gevoel”.

Net als Engeland - bakermat van de moderne democratie - beschikte Brabant al tijdens de middeleeuwen over een eigen geschreven constitutie.

Vooral de veertiende en de vijftiende eeuw waren belangrijk voor de ontwikkeling van het Brabantse constitutionalisme. 

Hoogtepunten vormen naast de reeds vermelde “Blijde Incomste” (1356), het “privilegie van den ruwaert” (4 mei 1421) en het “Nieuw Regiment” (12 mei 1422). 

In 1422 had Brabant een bestuursvorm verworven die gelijkenis begon te vertonen met een parlementair regime.

Voorlopers van  iets wat op “ministers” leek, moesten voor een aantal zaken verantwoording  afleggen tegenover een “landsvertegenwoordiging”.

Meer nog !

Lang vóór de Franse Revolutie (1789) verwierven de Braban-ders het recht een vorst af te zetten die zich niet aan de afspraken hield.

De strijders voor de  Amerikaanse onafhankelijkheid  (1776) inspireerden zich op de eeuwenoude Brabantse tradities 

 

BOERGONDIERS EN HABSBURGERS BREKEN DE MACHT VAN BRABANT

 

Jammer genoeg werd deze evolutie afgebroken na de machtsovername van een buitenlandse dynastie.

Toen in 1406 de autochtone huis van Leuven was uitgestorven, raakte Brabant stilaan opgenomen in het Bourgondische Rijk.   

In tegenstelling tot de Brabantse hertogen beschikten de Bourgondiërs  wél over een zeer uitgebreid eigen patri-monium. Die inkomsten maakten de Bourgondische hertogen veel minder afhankelijk van de financiële steun van hun onderdanen.

Met andere woorden: de Brabantse steden beschikten niet meer over de machtspositie die zij bezaten tijdens de 14de eeuw.

De vorst - bijgestaan door een aantal topedelen en een aantal technocraten -  kreeg dan ook een steeds sterkere greep op zijn onderdanen.

Dit proces zette zich nog sterker door onder het bewind van de Habsburgers die sedert 1482 over de Nederlanden regeerden. 

Onder de regering van keizer Karel V (1515-1555) werd Brussel niet alleen de "Princelijcke Hoofdstadt van't Nederland" maar ook van een uitgestrekt rijk dat naast Spanje, Duitsland ook delen van Italië omvatte.

Bij het begin van de zestiende eeuw drong de reformatie vanuit Duitsland (Luther) en Frankrijk (Calvijn) de Nederlanden binnen. Keizer Karel V  en vooral zijn in Spanje opgevoede zoon, Filips II (1555-1598) traden hardhandig op tegen de nieuwe leer. De onverdraagzaamheid tegenover anders-denkenden verwekte evenwel grote wrevel. Die groeide nog toen de Spanjaarden zware belastingen hieven. Op de koop toe verdrongen Spaanse hovelingen de eigen adel uit de Nederlanden.

De algemene ontevredenheid leidde uiteindelijk tot een regelrechte opstand tegen Filips II. Daarbij beriepen niet alleen de Brabanders maar zelfs de Hollanders en de Vlamingen zich op … de Brabantse privileges. Op 23 september I577 deed Willem van Oranje-Nassau, "de vader des vaderlands", zijn plechtige intrede te Brussel. In die stad, op de flank van de Coudenberg, verrees trouwens het monumentale paleis van zijn geslacht.

Op 26 juli 1581 zegden de Nederlanders hun eed van trouw aan de koning op. Zij verklaarden hem vervallen van de troon. De troon was “verlaten”. Vandaar de naam “plakkaet van verlatinghe”. 

De Spaanse vorst had immers zijn verbond met de onderdanen geschonden omdat hij hun vrijheden (en meer bepaald de gewetensvrijheid) niet respecteerde. De Spanjaarden werden verdreven.

De Spanjaarden stelden evenwel alles in het werk om de Nederlanden te heroveren. In 1585 capituleerden de twee grootste Brabantse steden Brussel en Antwerpen voor de Spaanse overmacht.

De noordelijke provincies (Holland, Zeeland, Gelderland en Friesland) voor een deel beschermd door de grote rivieren, konden de Spanjaarden echter niet heroveren. Zij bleven dan ook onafhankelijk.

Een volledig arbitraire militaire bestandslijn werd - na het Vrede van Munster (1648) - de grens tussen de (protestantse) Noordelijke Nederlanden enerzijds en de (katholieke) Zuidelijke Nederlanden anderzijds. Brabant werd in twee stukken gerukt. Van toen af woonden de van inwoners van Turnhout in een ander land dan die van Breda …

De onafhankelijk gebleven Noordelijke Nederlanden groeiden in de kortste keren uit tot een machtige staat: "de Verenigde Provincies". Die bouwde in Azië een koloniaal imperium op.

De bloei van de Noordelijke Nederlanden was in belangrijke mate het werk van aanhangers van de hervorming uit de Zuidelijke Nederlanden. Velen onder hen waren naar het Noorden gevlucht om daar hun talent als ondernemer of kunstenaar te ontplooien .

De Spaanse Nederlanden  kenden nog een bescheiden  bloei onder de  aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1633). Die vorsten stelden alles in het werk om de laatste sporen van de Hervorming te doen verdwijnen. De Roomse en katholieke Contra-Reformatie triomfeerde.

De Zuidelijke Nederlanden, die een groot deel van hun intellectuelen en handelaars en ondernemers hadden zien uitwijken naar het vrije Noorden, raakten meer en meer in verval. De gevolgen hiervan waren rampzalig, ook  op  taalkundig vlak.

Na het wegvallen van Holland,  Zeeland, Gelderland en Friesland bleven Brabant, Vlaanderen en Loon (Limburg) achter in een staat waarin Franssprekende gewesten zoals Namen, Henegouwen en  een deel van  Luxemburg een groter gewicht hadden gekregen dan toen de Nederlanden nog één waren.

Dit gebeurde uitgerekend in een periode waarin het Frans een grote uitstraling kende in heel Europa.

Onder de Spaanse Habsburgers (1482-1713) was het Frans de voertaal aan het hof  (naast het Spaans)  en ook in de  centrale  staatsinstellingen van de  Zuidelijke Nederlanden. 

In de loop van de 17de eeuw werden die gewesten meermaals geteisterd door oorlogsgeweld. Frankrijk poogde immers de Zuidelijke Nederlanden te annexeren. In augustus 1695 liet de Franse koning Lodewijk XIV op een barbaarse manier de stad Brussel bombarderen. Grote delen van de "Princelycke Hoofdstadt van't Nederlandt" werden in de as gelegd. Talloze kunstwerken, waaronder een monumentale schilderijencyclus van Rogier Vander Weyden, gingen verloren.

Gelukkig kon Brussel andermaal rekenen op de solidariteit van de andere Brabantse steden: Antwerpen en Leuven leveren de Brusselaars brood. Het geld vereist voor de heropbouw wordt voorgeschoten door Antwerpse financiers. Bovendien zorgen ambachtslieden uit Leuven, Antwerpen, Nijvel en zelfs Mechelen voor het plaveien der straten.  Een mooi staaltje van Brabantse solidariteit !  Na 1695 verrees de Brusselse Grote Markt uit haar as.  

Vanaf 1713 regeerde de Oostenrijkse tak van de Habsburgse dynastie over de Zuidelijke Nederlanden.

De beslissingen werden in Wenen getroffen en vervolgens meegedeeld aan de landvoogden  en gevolmachtigde ministers.

Net als onder de Spaanse Habsburgers bleef het Frans de voertaal van de centrale staatsinstellingen.

Dichters en schrijvers deden hun beklag over het verval van de moedertaal.

Meest bekend is de Brusselse advocaat Jan Baptist Verlooy. Die publiceerde in 1788 zijn "Verhandeling op d'onacht der Moederlijke Taal in de Nederlanden ".

Daarin pleit deze aanhanger van de “Aufklärung” voor de geestelijke verheffing van het verpauperde en ongeletterde volk. Verlooy’s basisgedachte is: mensen kunnen pas ten volle participeren aan het bestuur van het land, kunnen zich pas ten volle inzetten voor de gemeenschap wanneer zij dat probleemloos in hun eigen taal kunnen doen.

Met andere woorden: de herwaardering van de eigen taal, cultuur en nationale identiteit vormt de “conditio sine qua non” voor een democratisering van de samenleving. 

Verlooy, die zeer goed op de hoogte was van de verlichte  denkbeelden van de 18de eeuwse filosofen  baseerde  zich tezelfdertijd ook op de eigen eeuwenoude Brabantse tradities.

Tijdens de Brabantse Onwenteling zal J.B.C. Verlooy een der drijvende krachten worden van de progressieve democraten. Er bestaan sterke aanduidingen dat hij vrijmetselaar was.

 

BRABANT BLIJFT HET LICHTENDE VOORBEELD

Zowel  de Bourgondiërs Filips de Goede (1430-1467) en Karel de Stoute (1467-1477) als na hen de Habsburgers, keizer Karel V (1515-1555) en Filips II (1555-1598) hebben de Brabantse vrijheden fel beknot. Toch bleef Brabant eeuwenlang het lichtende voorbeeld voor de andere regio’s in de Nederlanden.

Dit bleek duidelijk toen de Nederlanders tijdens de zestiende eeuw in opstand kwamen tegen het despotisme van de Spaanse koning Filips II. Op dat moment beriepen immers niet alleen de Brabanders maar zelfs de Hollanders en de Vlamingen, zich op het vermaarde “privilegium Brabantinum”.

Dit deed ook Willem van Nassau. Die prins van Oranje  behoorde overigens tot de hoogste adel van het hertogdom Brabant. De “Vader des Vaderlands” beriep  zich dan ook zeer uitdrukkelijk op de “contracten des hertoochdoms van Brabant”. Die bepaalden immers dat een heerser slechts gehoorzaamd moest worden voor zover hij recht en wet respecteerde.

Welnu: Filips II had dit niet gedaan. De Spaanse koning  had zich niet aan de afspraken met zijn onderdanen gehouden. Wel integendeel ! Hij had hun rechten en  vrijheden - meer bepaald de vrijheid van geweten -  met de voeten getreden. Precies daarom achtten Oranje - en vele anderen - zich vanaf 1568 niet langer gebonden door hun eed van trouw aan de vorst. De prins van Nassau was enkel bereid zijn houding te herzien wanneer Filips II de inbreuken op de Blijde Inkomst hersteld zou hebben.

In 1580 verantwoordde Oranje zijn houding andermaal in zijn vermaarde “Apologie”. Hij herinnerde er aan “dat wy ter causen van onse baroeneyen ende heerlickeden, een van de voornaemste leden zijn van Brabant”. Daarom ook beriep hij zich op de Brabantse privileges.

In 1581 weigerden de Nederlanders nog langer gehoorzaam te zijn aan de Spaanse koning omdat die vorst hun vrijheden niet had gerespecteerd.

Uit het beroemde “Plakkaet van Verlatinghe” spreekt het zelfbewustzijn van de ontvoogde Nederlander. Die tekst sluit zeer nauw aan bij de  grote landsprivileges die Brussel en de andere Brabantse steden, na gezamenlijk overleg, hadden afgedwongen tijdens de veertiende en vijftiende eeuw.

 In de “Verlatinghe” staat letterlijk: “De onderzaten en zijn niet van Godt gheschapen tot behoef van den Prince om hem in alles wat hij beveelt- weder het goddelick oft ongoddelick, recht oft onrecht is - onderdanich te wesen ende als slaven te dienen, maer den Prince om d’onderzaten wille - sonder dewelcke hij egeen Prince en is - om dezelver met rechte ende redene te regeren”.

Onderdanen moeten met andere woorden de overheid niet als slaven dienen. De vorst is er voor de onderdanen, aan hen ontleent hij zijn macht. Bovendien moeten de machthebbers de mensen besturen volgens de beginselen van het recht en de Rede.

 

BRABANTSE OMWENTELING

Niet alleen tijdens de 16de eeuw maar ook op het einde van de 18de eeuw eisten de Brabanders respect voor hun privileges. Vooral de Blijde Inkomst vormde een wapen in de strijd tegen het despotisme van de Oostenrijkse keizer Jozef II. Zowel de conservatieve “statisten” als  de progressieve “democraten” beriepen zich toen op dit handvest.

Tot die progressieve strekking behoorde  de reeds vermelde J.B.C. Verlooy. Die Brabander - hij werd geboren in het Kempense Hulshout - was als advocaat verbonden aan de Raad van Brabant in Brussel.

Het 18de eeuwse gebouw waarin deze rechtbank zetelde, bestaat nog steeds. Het doet vandaag dienst als Federaal Parlement. 

Als geen andere kende Verlooy de Brabantse instellingen en de tradities. In 1781 had hij een “Codex Brabanticus” gepubliceerd. Reeds in dit werk maar vooral in zijn beroemde “Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael in de Nederlanden (1788) herinnert Verlooy vol trots aan de grote cultuurhistorische betekenis van Brabant:

“Maer eventwel daer is genoeg om te doen sien dat het Nederland of zelfs Braband alleen, meer goeds en nutte uytvonden aen de wereld heeft gegeven als alle d’andere hedendaegsche natiën samen”

Ook de Brusselaars bleven in die tijd nog steeds zeer sterk gehecht aan hun Brabantse identiteit en hun tradities. Dit blijkt uit verscheidene “memories” die tot vandaag berusten in de archieven van de Brusselse ambachten, naties en sermenten.

Een typisch voorbeeld vormt het  “Tractaet van vereeninghe ende opregtinge van’t Souvereyn Congres der Vereenigde Nederlandsche staeten” (1790). Die tekst herinnert er aan dat “de volckeren dewelcke tegenwoordich uytmaecken de Vereenigde Staeten der Nederlanden” na de dood van Maria Theresia (1780) haar zoon Jozef II hadden erkend als haar opvolger.

Dit was evenwel gebeurd onder een aantal zeer   uitdrukke-lijke voorwaarden. Eén ervan was de handhaving van de grondwettelijke vrijheden zoals die vervat waren in de Blijde Inkomst. Ook Jozef II had - net als zijn voorgangers - onder ede beloofd dit verbond tussen vorst en onderdanen te eerbiedigen. De keizer-koster had die belofte evenwel flagrant geschonden.

De Brusselaars namen er vooral aanstoot aan dat Jozef II de persoonlijke vrijheid - die hen als Nederlanders zo nauw aan het hart lag - door al zijn hervormingen geschonden had ( “den personelyken vrydom, van de welcken de Nederlanders van alle tijden soo nijdieverig geweest sijn en waeren niet meer gedekt tegens de grondweth-strydige ondernemingen”

Er is echter meer !

Op het einde van de achttiende eeuw herinneren de Brusse-laars er meermaals aan dat de onderdanen zelf moeten beslissen wat er met het door hen zuur verdiende geld zal gebeuren.

Nog in 1791 verklaarden de Brusselse brouwers dat één van de belangrijkste voorrechten van een vrij volk erin bestaat niet belast te kunnen  worden zonder zijn instemming: “een van de besonderste voorrechten zynde van een vry volck met geen lasten hoegenaemt beswaert te connen worden sonder syne toestemminge”

Ook vandaag vormt dit beginsel een van de belangrijkste machtsmiddelen voor het afdwingen van rechten en voor het uitoefenen van politieke macht.         

 

BESLUIT

 

1° Brussel heeft nooit de ambitie gekoesterd enkel op zichzelf te staan. Wel integendeel ! Eeuwenlang werkte de stad intens samen met haar Brabantse zustersteden: Leuven, Antwerpen, ’s Hertogenbosch… Bovendien leefde Brussel in harmonie met haar ommeland. De Zennestad zag zich als onderdeel van een ruimer Brabantse geheel. De Brusselaars waren er zich van bewust dat hun welvaart en welzijn afhing van de constructieve samenwerking met andere centra. Zonder die samenhang met Brabant had de stad overigens nooit de bloei gekend die de hare is geweest.

2° Brussel en Brabant hebben steeds de taal van het volk gerespecteerd. Tot aan de Franse Bezetting werd overal in Brabant het “Neder-Duytsch” gebruikt. In 1788 telde de stad Brussel 95 % Nederlandstaligen. Enkel in “le roman pays de Brabant” bediende men zich van het Frans. Dit respect voor de landstaal heeft in niet geringe mate bijgedragen tot de onderlinge samenwerking tussen de verschillende steden in Brabant en daaruit voortvloeiende welvaart van dit gebied. 

3° Samen met de andere Brabanders waren de Brusselaars er zich van bewust dat zij over het onvervreemdbaar recht beschikten om zelf te beslissen over het gebruik van de door hen verdiende gelden. Eeuwenlang hebben zij dit financiële wapen gebruikt om hun rechten te doen respecteren en hun machtspositie te verstevigen. Zij hebben er dus nooit aan gedacht aan de overheid geld te geven “uit solidariteit”. Wel integendeel ! Telkens werden daaraan concrete voorwaarden verbonden. Enkel horigen en lijfeigenen betalen en zwoegen zonder eisen te stellen. Welnu: in Brabant werden de horigheid en de lijfeigenschap afgeschaft in 1247. In Frankrijk zal dit pas gebeuren in 1789 …

 

 

Gepubliceerd in :

Het Poelaertplein (Vlaams Pleitgenootschap bij de balie te Brussel), 18de jaargang, nr. 2, november-december 2011, p. 10-18. 

VOEG ANTWERPEN EN VLAAMS-BRABANT SAMEN

 

 

VOEG “ANTWERPEN” EN “VLAAMS-BRABANT” SAMEN TOT EEN LEVENSKRACHTIGE PROVINCIE   BRABANT

 

Vaak is het beter niet direct te reageren op sommige voorstellen. 

Ongeveer een jaar geleden (in november 2014) pleitten Bart Somers (Open VLD), Koen Van den Heuvel (CD&V) en Kris Van Dijck (N-VA) ervoor om de naam van de “Provincie Antwerpen” te veranderen in “Midden-Brabant” (Zie kadertekst 1).

Meteen stond heel “weldenkend Vlaanderen” op zijn achterste poten. Het voorstel werd weggelachen.

Uit de vaak nogal kortzichtige reacties bleek andermaal dat heel wat mensen bitter weinig historisch besef hebben.   

Inderdaad.

Eeuwenlang hebben Brabant, Vlaanderen, Loon (Limburg),  evengoed trouwens als Holland, Gelre en andere regio’s een eigen en originele bijdrage geleverd tot de cultuur van de Nederlanden.

Een dergelijke verrijkende regionale diversiteit vindt men uiteraard ook elders in Europa.

Zo vormt bijvoorbeeld de Italiaanse cultuur geen uniforme en gelijkgeschakelde eenheid.

Wel integendeel  !

Toscane, Lombardije, Latium, Apulië, Campania, Sicilië, Marche… leggen elk heel eigen accenten.

Ook in Duitsland, Frankrijk, Engeland leveren de historische gegroeide regio’s een originele en unieke bijdrage tot het grotere geheel.

Tijdens het Frans Bewind (1792-1815) heeft de bezetter die regionale verscheidenheid in de Nederlanden en elders radicaal willen uitwissen.

De historisch gegroeide verbanden werden uit elkaar gerukt.

In de plaats kwamen nieuwe “creaties” zoals bv. het “Département des Deux Nèthes”, de directe voorloper van de zogenaamde “Province d’Anvers”. Pas later werd die naam vertaald in “Provincie Antwerpen”.

Vandaag weten nog slechts weinigen dat de zgn. “Provincie Antwerpen”, in feite Brabant is.

Toch is dit de evidentie zelve.

Wie eventjes nadenkt, merkt inderdaad onmiddellijk dat ten Zuiden van “Antwerpen” de zgn. provincie “Vlaams-Brabant” ligt en ten Noorden ervan, de Nederlandse provincie “Noord-Brabant”.

De inwoners van Noord-Brabant weten trouwens maar al te goed dat zij Brabanders zijn.

Vertel overigens aan een inwoner van ’s Hertogenbosch, Breda of Tilburg nooit dat hij een "Hollander" zou zijn !!      

Kortom: de terminologie “Provincie Antwerpen” gaat eigenlijk terug op … de Franse Bezetting. 

Als “referentie” kan dit nogal tellen !  

Het is dus hoog tijd een einde te stellen aan wat tijdens een totalitair regime is scheefgegroeid.

De oplossing ligt echter allerminst in het geven van een nieuwe naam aan de “Provincie Antwerpen” en het fabriceren van een zogezegde provincie “Midden-Brabant”.  

Men moet integendeel de thans nog bestaande provincies “Vlaams-Brabant” en “Antwerpen” eenvoudigweg samenvoegen tot een nieuwe en levenskrachtige provincie “Brabant” met de stad Antwerpen als centrum.  

Zelf had ik reeds in 1994 (d.w.z. meer dan 20 jaar geleden !)  een voorstel in die zin geformuleerd in een bijdrage in het tijdschrift "Vlaanderen Morgen"

(Zie kadertekst 2). 

De samenvoeging van "Vlaams-Brabant" en "Antwerpen" zou niet alleen bijdragen tot de vereenvoudiging van de instellingen en tot besparingen maar tevens een beter beleid mogelijk maken op sociaal-economisch en cultureel vlak.

Inderdaad.

Economen hebben er reeds meermaals op gewezen dat steden als Brussel, Antwerpen, Turnhout, Lier, Mechelen, Leuven, Vilvoorde…  in feite één grote en tevens zeer belangrijke sociaal-economische ruimte vormen. Ook Noord-Brabant en zelfs de streek rond Gent sluiten daarbij aan.

Het vergt geen betoog dat de rol van de stad Antwerpen daarin niet alleen centraal maar ook cruciaal is.

De Scheldestad wacht dan ook een nieuwe opdracht.

Zij mag zich niet terugplooien op zichzelf maar moet integendeel resoluut haar verantwoordelijkheid opnemen voor een groter geheel.

Samen en in permanent overleg met de andere stedelijke kernen, moet zij erover waken dat de welvaart en het welzijn in de Brabantse ruimte niet alleen wordt gehandhaafd maar ook vergroot.

Er is overigens nog een bijkomend politiek argument.

Het vergt immers geen betoog dat die krachtige Brabantse entiteit de gesprekspartner bij uitstek vormt voor overleg en samenwerking met een ander en tevens uiterst belangrijk Brabantse centrum: Brussel.  

Brussel is, samen met Leuven, Antwerpen en ’s Hertogenbosch, sinds eeuwen één van de vier hoofdsteden van Brabant.

Historische omstandigheden hebben ertoe geleid dat de Brabantse stad Brussel (die in 1788 nog voor 95 % Nederlandstalig was) vooral na 1830 door het Belgisch regime diepgaand verfranst werd.

Bovendien is Brussel vanaf het einde van de jaren 1960’, uitgegroeid tot een stad waar mensen van zeer diverse herkomst een onderdak vonden.

Brussel is overigens de facto de hoofdstad van Europa en een internationale metropolis.

Ten slotte vormt het “Brussels Hoofdstedelijk Gewest” vandaag een enclave in “Vlaanderen”.

Brussel is wel een afzonderlijk grondwettelijk tweetalig gebied met eigen regering, parlement, administratie.

Die instellingen en structuren kunnen en moeten uiteraard vereenvoudigd worden maar de realiteit is wat zij is.

Die structuren bieden overigens ook nieuwe mogelijkheden.

De Nederlandstaligen hebben in deze stad een eigen netwerk uitgebouwd op het vlak van onderwijs, cultuur en welzijn.

Precies daardoor hebben zij in Brussel hun positie versterkt.

De Nederlandstaligen mogen dan ook die eigen machtspositie nooit opgeven en overschakelen op zogenaamd “tweetalige instellingen”.   

De bewering dat eigen Nederlandse onderwijsinstellingen, culturele centra en welzijnsvoorzieningen enz. een vorm van “apartheid” zouden zijn, is gewoonweg infantiel.

Iedereen weet immers dat die Nederlandstalige instellingen ten volle openstaan voor anderstaligen.

Mensen van de meest diverse herkomst maken trouwens in toenemende mate gebruik van dit kwaliteitsvol Nederlandse aanbod.

Wij moeten dan ook die eigen voorzieningen verder in stand houden en uitbouwen. 

Dit is enkel mogelijk met de steun van alle Nederlandstaligen in dit land.

Wij Brusselaars mogen ons daarom nooit terugplooien op een zogenaamde “eigen Brusselse identiteit”.

Wij moeten integendeel steeds het ruimere geheel voor ogen houden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

KADERTEKST 1

      

WAT ERAAN VOORAFGING 

 

Het voormelde voorstel (november 2014) van Bart Somers, Kris Van Dijck en Koen Van den Heuvel kan niet los gezien worden van het ruimere kader van de Belgische staatshervorming.

In de loop der laatste decennia werden steeds meer bevoegdheden toevertrouwd aan Frans- en Nederlandstaligen.

Enkel die autonomie stelde beide gemeenschappen in staat een beleid te voeren dat aangepast was aan hun eigen inzichten en noden.

De vermolmde Belgische structuren moesten dan ook dringend worden aangepast aan de nieuwe realiteiten.

 

Dit gold met name voor de oude Belgische en unitaire provincie Brabant.

Deze “Province du Brabant-Provincie Brabant” was immers een zeer heterocliet geheel.

Die provincie omvatte niet meer dan drie verschillende taalgebieden:

1)  Een grondwettelijk tweetalig gebied: de 19 (in feite 21) gemeenten van het “Brussels Hoofdstedelijk Gewest” (BHG). Dit BHG is op de koop toe een gebied met een eigen regering, parlement en administratie.

 

2)  Een grondwettelijk ééntalig Nederlands gebied bestaande uit de arrondissementen Halle-Vilvoorde (met daarin nog eens de 6 zgn. faciliteitengemeenten) enerzijds en het arrondissement Leuven anderzijds. Aan die twee disparate en uit elkaar liggende arrondissementen heeft men de nogal “merkwaardige” naam gegeven “Provincie Vlaams-Brabant”. Die vormt in feite slechts een halve provincie.   

 

3)  Een grondwettelijk Frans-ééntalig gebied, de provincie “Brabant-Wallon”, het oude “Roman pays de Brabant” met Nijvel als centrum. 

 

 

Kortom: de splitsing van de tweetalige Provincie Brabant was zeker een goede zaak

Het blijft echter jammer dat van die gelegenheid geen gebruik geen gebruik gemaakt werd om nieuwe vereenvoudigde structuren uit te bouwen door het samenvoegen van “Vlaams-Brabant” en “Antwerpen” tot één geheel: Brabant.

 

 

 

 

 

 

 

 

KADERTEKST 2

HET BELANG VAN ANTWERPEN

 

Reeds in 1994 (20 jaar geleden) schreef ik in “Vlaanderen Morgen” een bijdrage over “De verhouding Vlaanderen Brussel na het Sint-Michielsakkoord”.

 

In het besluit staat letterlijk: 

“Na het veroveren der autonomie is de versteviging van die (Nederlandse) identiteit ongetwijfeld onze belangrijkste opdracht geworden                                   

Brussel en Brabant moeten hierbij het voortouw nemen.

Men kan zich overigens de vraag stellen of de huidige relatief kleine provincie “Vlaams-Brabant” ( in feite een nogal hybriede naam voor twee uiteen liggende arrondissementen “Leuven” en “Halle-Vilvoorde” ) die uitdaging aankan.

De pas gevormde provincie “Vlaams-Brabant” beschikt - met alle respect voor Leuven - niet over een centrum van formaat.

Slechts één stad - overigens minder dan een half uur van Brussel verwijderd - komt hiervoor in aanmerking: Antwerpen.

Bovendien bestaat er tussen beide grote Brabantse steden  niet allen een cultuurhistorische maar ook een zeer sterke economische vervlochtenheid.

 

Gelijklopende belangen en directe samenwerking op het vlak van handel, nijverheid en diensten dragen van oudsher bij tot een hechte band.

Het is beslist geen toeval dat precies vanuit Antwerpen het eerst en het krachtigst de roep weerklonk Brussel niet los te laten. (Lode Craeybeckx)

Zou het, dit alles overwegende, geen aanbeveling verdienen de huidige provincies “Antwerpen” (de naam is in feite een relict van … de Franse Bezetting) en “Vlaams-Brabant” samen te voegen tot een nieuw krachtig Brabants geheel .

Beter dan wie ook, kan dit nieuwe Brabant samenwerken met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat ondanks zijn plurinationaal karakter nog steeds stevig geworteld zit in de Brabantse tradities.

Bij de heropbouw van Brussel na het barbaarse bombardement door de Fransen (1695), lieten de Brusselse schepenen de wanden van hun raadszaal opnieuw decoreren.

Naast de allegorische voorstelling van Antwerpen, Leuven en Brussel werden er toen ook de wapenschilden van deze drie Brabantse zustersteden aangebracht.

Iets gelijkaardigs deden de Antwerpse wethouders wanneer zij, tijdens de zestiende eeuw, een nieuw stadhuis optrokken.

Op de gevel van dit meesterwerk van de Nederlandse Renaissancestijl prijkt sedertdien een gouden leeuw op een zwarte achtergrond.

Die leeuw van Brabant staat daar in Antwerpen heus niet toevallig ! ”     

                 

Uit: Vlaanderen morgen, 1994, 2, p. 5-15. 

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze