BRUSSEL HALLE VILVOORDE

BRUSSEL HALLE VILVOORDE

 

ALLERMINST EEN LUXEPROBLEEM !

 

 

 

Rond 1965 woonde ik een voordracht bij van Sandor Szondi. In die tijd was de kwestie “Leuven” actueel. De eis om de Franstalige afdeling van de Katholieke Universiteit over te hevelen naar Wallonië klonk steeds luider. Franstalig België en de katholieke bisschoppen waren daar radicaal tegen.

 

Ook toen stonden de Franstalige media volop op de barricaden. Vooral de katholieke “La Libre Belgique” liet zich niet onbetuigd. De overheveling van de “Université Catholique de Louvain” naar Wallonië gold als “un crime contre l’esprit”. De splitsing zou het roemloze einde betekenen van een eeuwenoude instelling.

 

Een Nederlandstalige universiteit in Leuven zou in de kortste keren verschrompelen tot de universiteit van het Hageland. Erger nog ! De splitsing - niet van BHV - maar van de Leuvense “Alma Mater” was de voorbode van het einde van  België.

 

Ook toen al !

 

Ook toen werd er met de tricolore gezwaaid.

 

Ook toen werd in alle ernst verklaard dat de politici zich bezig hielden met “valse problemen” en niet met wat de mensen echt bezig hield.

 

Ook toen werden er hoogdravende zelfs “morele” argumenten aangevoerd. Het heette dat het samenleven van Frans- en Nederlandstalige studenten in éénzelfde stad een unieke troef was. Dit droeg bij tot beter wederzijds begrip.. ja het was een verrijking… 

 

En hoe reageerde Sandör Szondi, de Vlaming van allochtone herkomst, daar op ?

 

Hij ergerde zich hartsgrondig aan dergelijk farizeïsme.

 

Als humaniorastudent heb ik het hem met mijn eigen oren horen uitroepen tijdens een van de vele lezingen die hij toen overal te lande gaf. 

 

De man die kort voordien zelf in Leuven gestudeerd had - Szondi wist dus zeer goed waarover hij sprak - verklaarde toen letterlijk: “Verrijkend contact tussen Frans- en Nederlandsta-lige studenten in Leuven. Laat ons niet lachen: dat contact is nul ! ”.

 

Sandor Szondi was - zoals U weet - een weeskind dat om politieke redenen uit zijn vaderland, Hongarije, moest wegvluchten. Hij werd hier bij ons, in West-Vlaanderen , hartelijk opgevangen. Szondi is daar altijd zeer dankbaar voor gebleven.

 

Wie Szondi heeft gekend, weet dat hij het niet bij woorden liet. Hij beschouwde het als zijn plicht om zich in te zetten voor de gemeenschap die hem met zoveel gulheid en zoveel zin voor solidariteit had opgenomen.

 

Voor mensen die het echt nodig hebben, voor mensen die - niet door eigen nalatigheid - maar door rampspoed en tegenslag werden getroffen zijn wij Nederlanders (uit Zuid zowel als uit Noord) altijd al zeer vrijgevig geweest.

 

Ons heeft het nooit aan solidariteit ontbroken, ook voor mensen die van elders kwamen. Szondi wist dat maar al te goed. Wie het tegendeel beweert is te kwader trouw.

 

Precies het feit dat Szondi van buitenlandse afkomst was, heeft hem in staat gesteld om - beter dan vele mensen hier te lande - de toestand correct in te schatten.

 

Sterker nog dan vele Vlamingen had Szondi gezien wat er in België aan de hand was. Hoe een francofone bovenlaag de gewone man verdrukte. Vanuit zijn diepe sociale bewogenheid heeft deze geboren Hongaar zich daartegen hardnekkig verzet.

 

Szondi deed dan ook niet smalend over “valse problemen”, over “zaken waar de mensen niet wakker van liggen” over “absurdistan”, over “probleem 198”… 

 

Wij hebben hier trouwens te maken met een meer algemeen fenomeen.

 

Meermaals viel het mij op dat buitenlanders - eens zij correcte informatie hebben gekregen - spontaan heel wat sympathie koesteren voor de Nederlandstaligen.

 

Meer nog ! Vaak hebben zij heel wat minder last van de complexen die sommige Vlamingen maar niet kwijt geraken.  

 

Vlamingen zitten zich telkens weer krampachtig in te spannen om toch maar niet “extreem” over te komen.

 

Zij beginnen zich al op voorhand te excuseren wanneer zij gewoon de waarheid gaan zeggen.

 

Buitenlanders staan daar - telkens weer - verbaasd over.

 

Zelf heb ik dat zeer concreet ervaren op 16 maart 2000.

 

Die dag gaf ik in het “Jolly hotel” aan de Grote Zavel een lezing over de evolutie van het taalgebruik te Brussel van de middeleeuwen tot vandaag.

 

Meer dan honderd vrouwen afkomstig uit heel de wereld kregen - in het Engels - een overzicht van de geschiedenis van onze gewesten.

 

Daarna schetste ik voor dit publiek de evolutie van het taalgebruik te Brussel in de loop der tijden.

 

Dit internationale gezelschap - heel wat onder hen bekleedden topfuncties in de privé-sector of in overheidsdienst - hoorde dat Brussel tot het einde van de 18de eeuw een Nederlandse stad in het hertogdom Brabant was. Rond 1740 verklaarde de Franse filosoof Voltaire: “Le diable qui dispose de ma vie, m’envoie à Bruxelles et songez s’il vous plaît, il n’y a à Bruxelles que des flamands »    

 

Net zoals op talloze andere plaatsen in Europa vertoefde er ook in Brussel een aantal Franstalige edellieden, hovelingen en hoge ambtenaren.

 

De Oostenrijkse keizer Jozef II schreef in 1790: “Les habitants de Bruxelles et des Pays-Bas sont des imitateurs de leurs voisins. Le fond est hollandais (sic!) et le vernis français”

 

In 1788 woonde er in Brussel-stad, d.w.z. het gebied binnen de huidige Kleine Ring, ca. 95 % Nederlandstaligen. Amper 5 % van de bevolking van Brussel was op de vooravond van de Franse Bezetting (1792-1815) Franstalig.

 

Tijdens de Franse Bezetting (1794-1815) werd het Frans “manu militari” opgelegd aan de plaatselijke bevolking.

 

Toch bleven de Brusselaars zich hardnekkig verzetten tegen het opdringen van die vreemde taal.

 

Onder Willem I (1815-1830) van het “Koninkrijk der Nederlanden” kreeg de volkstaal - het Nederlands- nieuwe kansen.

 

Daarna vertelde ik mijn  toehoorders hoe in 1830 - nota bene door separatisme ! - de staat “België” tot stand kwam.

 

Hoewel de meerderheid van de bevolking van België enkel Nederlands sprak, kende het nieuwe land slechts één officiële taal: het Frans.

 

Bovendien heerste er een zo groot mogelijke “taalvrijheid”.

 

In de toenmalige sociaal-politieke context betekende dit dat de sociaal sterkere het recht kreeg om de sociaal zwakkere te verdrukken.

 

Al wie streefde naar een hogere maatschappelijke status en naar sociale promotie schakelde over naar het Frans.

 

Dit gold trouwens lange tijd niet alleen voor Brussel maar ook voor heel Nederlandstalig België. Overal gaf de francofone bovenlaag de toon aan.

 

In steden als Antwerpen, Gent, Brugge, Kortrijk, Leuven … was het Frans prominent in het straatbeeld aanwezig.  

 

In Brussel heeft dit proces zich uiteraard nog sterker door-gezet. Brussel was immers de hoofdstad van het nieuwe land.

 

Hier waren niet alleen de diverse ministeries en overheids-diensten gevestigd maar ook het bank- en financiewezen, de verzekeringen, enz.

 

De resultaten waren dan ook spectaculair.   

 

Op amper honderd jaar, op nog geen drie generaties, raakten oorspronkelijk Nederlandstalige gezinnen volledig verfranst. Heel wat grootouders konden hun eigen kleinkinderen niet meer verstaan.

 

Mijn buitenlandse toehoorders konden hun oren niet geloven

 

“Did this happen in Belgium !!! ?? ”

 

Voor de aanhangers van de Belgische taalideologie vormden dergelijke schrijnende toestanden echter allerminst een probleem.

 

Volgens hen voltrok er zich immers een volkomen normaal proces. Het was niet meer dan billijk en “natuurlijk” dat het Frans een universele en superieure taal een inferieure taal verdrong.

 

Rond 1900 gingen sommige Waalse auteurs nog een stap verder.

 

Zij verklaarden openlijk dat de politieke, sociale en culturele achterstand van de Vlamingen het fatale gevolg was van … “inferieure raskwaliteiten”.

 

Dit “natuurlijk” proces van “survival of the fittest” mocht geenszins verstoord worden. Maatregelen om de sociaal zwakkeren te beschermen waren dan ook uit den boze.

 

Er kon dan ook geen sprake zijn van taalwetten, laat staan van ingrijpende institutionele hervormingen.

 

Brussel was zogezegd “tweetalig”.

 

Het Nederlands bleef er echter lange tijd een tweede rangstaal. De verfransing greep dan ook steeds sterker om zich heen en dit fenomeen bleef allerminst beperkt tot Brussel-stad.

 

Door de sterke groei van de steden - een algemeen Europees verschijnsel - deinde de denationalisering steeds verder uit over het Brabantse ommeland.

 

Het werd muisstil toen de buitenlanders hoorden dat het Belgische regime ervoor gezorgd heeft dat sedert 1830 niet minder dan 22 (en niet 19 zoals men nog vaak hoort beweren) Nederlandstalige gemeenten verfranst werden.             

 

Kortom:

 

De Nederlandse gemeenschap in dit land heeft niet alleen haar beste stad afgestaan: Brussel, de aloude hoofdstad van de Nederlanden (ca. 450 ha.) maar daarnaast nog eens 21 gemeenten met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 15.000 ha.  

 

Brussel stad en die 21 gemeenten vormen vandaag het “Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, een “tweetalige” enclave in het Nederlandse Gewest.

 

Het Nederlandse Gewest heeft dus bijna 16. 000 ha. territorium afgestaan.

 

Maar zelfs dit was nog niet genoeg voor de Franstaligen.

 

In 1963 deed de Nederlandse Gemeenschap in België - andermaal - een “gebaar”, een “teken van goede wil”.

 

Voor de zoveelste maal gaven de Nederlandstaligen blijk van “ruimdenkendheid” en van zin voor “verantwoordelijkheid”.

 

Door het zgn. “Compromis van Hertoginnedal” verleenden zij in zes bijkomende Brabantse gemeenten zgn. “faciliteiten” aan de Franstaligen.

 

Resultaat: In de kortste keren raakten ook deze gemeenten - meer dan 5000 ha. grond - diepgaand verfranst.

 

Maar zelfs dit was ook nog niet genoeg.

 

Reeds jaren eisen de Franstaligen dat ook die faciliteitenge-meenten nu - op hun beurt - zouden aangehecht worden bij het “tweetalig” Brussels gewest.

 

De Franstaligen, die toch telkens weer beweren hoezeer zij gehecht zijn aan hun “duurbaar België” hebben in heel die periode … nooit één enkele gemeente afgestaan aan de hoofdstad.

 

Wel integendeel ! Zij hebben dit telkens weer - en radicaal – geweigerd.

 

Meer nog ! Toen begin de jaren 80 Toon Van Overstraeten verkozen werd in Waals-Brabant werd hij “manu militari” uit het Waals parlement gezet.  

 

De dames (afkomstig uit Europa, Amerika, Afrika, Azië) die op 16 maart 2000 mijn lezing bijwoonden, waren verbijsterd.

 

Zij konden hun oren niet geloven.

 

Ik kreeg reacties in de aard van:

 

“Nu begrijpen wij eindelijk wat er in België aan de hand is”,

 

Een Israëlische zei letterlijk: “Maar dit is een echte culturele en taalkundige genocide !”

 

“En jullie koning heeft daar nooit op gereageerd ?”

 

“Waarom heeft jullie koning de Franstaligen er nooit toe aangespoord om steevast Nederlands te spreken in het Nederlandse gewest ?”

 

Wanneer buitenlanders objectieve informatie krijgen, beseffen zij - vaak beter dan vele Vlamingen die er maar niet in slagen hun mentaliteit van horigen en lijfeigenen af te leggen - wat er in Brussel aan de hand is.

 

Wie de zaken onbevangen beschouwt, heeft het natuurlijk al lang gezien:

 

Er zit systeem in deze waanzin ! Inderdaad.

 

Dezelfde sociale verdringing waarvan tijdens de 19de en de 20ste eeuw eerst de inwoners van Brussel-stad en daarna die van de omliggende gemeenten het slachtoffer werden, bedreigt vandaag ook mensen die in de provincies “Antwerpen” en “Oost-Vlaanderen” wonen.

 

Tot zover “het luxeprobleem waarvan de mensen niet wakker liggen”.

 

Het gaat vandaag trouwens al lang niet meer om Brussel en “Vlaams-Brabant”.

 

Tot in de buurt van Mechelen (provincie Antwerpen) en Aalst (provincie Oost-Vlaanderen) worden de grond- en huurprijzen onbetaalbaar voor de gewone man.

 

Waar blijven ze nu die hoog geroemde redders van de “solidariteit” ?   

 

Al wie het ernstig meent met de “democratie” en met de “mensenrechten” heeft de verdomde plicht zich af te zetten tegen “sociale verdringing”, tegen het recht van de sterkste.

 

Een dergelijk “natuurlijk proces” waarbij de sterkere de zwakkere wegdrukt, vormt immers een flagrante negatie van fundamenteel democratische beginselen.

 

Kolonisering en racisme vallen immers niet te rijmen met “democratie”.

 

In plaats van de hypocriete actie “Redt de solidariteit” zou men dan ook beter een actie voeren: “Redt de democratie. Stop de hypocrisie !”.  

 

Een ding is zeker: wie nu nog wil raken aan de grenzen van de gewesten, brengt het voortbestaan van dit land in het gedrang.

 

M.a.w: de separatisten zouden wel eens aan een heel andere kant kunnen zitten dan men gewoonlijk beweert.

 

 

 

GEACHTE TOEHOORDERS

 

Uit voorgaande uiteenzetting blijkt andermaal hoe belangrijk het is dat buitenlanders in hun eigen taal geïnformeerd worden over wat er in Brussel en in België aan de hand is.

 

Precies daarom heb ik er al jarenlang zowel bij officiële instanties als bij verenigingen en bij particulieren voor gepleit om - eindelijk - de buitenlanders in hun eigen taal te informeren.

 

Slechts uitzonderlijk werd mijn noodkreet gehoord.

 

Ik ben dan ook zeer verheugd dat de “Stichting Sandör Szondi”deze prijs heeft toegekend aan de “Vereniging voor Brusselse Geschiedenis”.

 

Dank zij deze Stichting zal “Brussel, geschiedenis van een Brabantse stad” (1) eerlang gepubliceerd kunnen worden in het Hongaars, de moedertaal van Sandör Szondi.

 

De voormalige secretaris van de “Nederlandse Cultuur-commissie” (NCC) zal allicht nooit gedacht hebben dat zijn Stichting dit mogelijk zou maken.

 

Het is allicht een der mooiste geschenken die hem ooit gegeven werden.

 

Namens de “Vereniging voor Brusselse Geschiedenis” dank ook ik U zeer oprecht voor dit initiatief !

 

 

 

 

 

 

 

 

 (1) Dit werk werd al gepubliceerd in het Nederlands, Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Portugees, Russisch, Japans, Arabisch, Chinees.

 

De vertalingen in het Turks, Pools, Roemeens, Grieks en Hongaars werden al gemaakt maar de “Vereniging voor Brusselse Geschiedenis” beschikt vooralsnog niet over de middelen om al die vertalingen ook te laten drukken.

 

 

Deze toespraak hield Dr. Paul De Ridder  op 16 januari 2008 in de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie naar aanleiding van de toeken-ning van de “Prijs Sandor Szondi”

 

        

VERFRANSING VAN BRUSSEL EN DE RAND

 

Op donderdag 16 maart 2000 gaf ik in het “Jolly Hotel” aan de Grote Zavel een lezing over het taalgebruik in Brussel van de middeleeuwen tot vandaag voor  een tachtigtal dames afkomstig uit heel Europa, de Verenigde Staten, Turkije, Israël, Japan enz.

 

Op vraag van de “International Business Women Association” hield ik mijn uiteenzetting in het Engels.

 

Op een half uur tijd werd aan deze dames die topfuncties bekleden in het internationale zakenleven duidelijk gemaakt dat Brussel eeuwenlang een Nederlandse stad was in het hertogdom Brabant.

 

De cijfers spreken voor zichzelf.

 

Rond 1790, op de vooravond van de Franse Bezetting dus, was 95 %  van de Brusselaars Nederlandstalig.

 

Met andere woorden: in Brussel woonden toen slechts 5 % Franstaligen, voornamelijk  hovelingen edelen en rijke burgers.

 

Dit was allerminst typisch voor Brussel aangezien destijds talloze Europese steden een dergelijke bovenlaag hadden.

 

Tijdens de 17de en 18de eeuw immers was het Frans de cultuurtaal bij uitstek in heel Europa.

 

De Franse filosoof Voltaire die lange tijd in Pruisen vertoefde, schreef dat hij in Berlijn enkel Frans hoorde.

 

Diezelfde Voltaire riep echter rond 1740 verontwaardigd uit : « Le diable qui dispose de ma vie m’envoie à Bruxelles et songez s’il vous plaît il n’y a à Bruxelles que des Flamands ».

 

In 1790 verklaarde de Oostenrijkse keizer Jozef II in zijn gebruikelijke taal: “Les habitants de Bruxelles et des Pays-Bas sont des imitateurs de leurs voisins. Le fond est Hollandais et le vernis Français »  

 

Daarna vernam het buitenlandse gezelschap hoe de Franse bezetter tussen 1792en 1815 het Frans met geweld oplegde aan de mensen in de Nederlanden. De Brusselaars waren daarmee allerminst gediend en stonden erop verder het Nederlands te gebruiken.

 

Het Frans Bewind kreeg echter meer dan 20 jaar de tijd om een elite op te leiden die alleen nog Frans kende.

 

Na de nederlaag van Napoleon in Waterloo (1815) werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden die sinds 1585 elk hun eigen weg waren gegaan, herenigd.

 

Koning Willem I poogde het Nederlands weer tot officiële taal te maken in de Zuidelijke Nederlanden.

 

Zijn beleid stuitte op het verzet van de verfranste bovenlaag die haar posities bedreigd zag.

 

Zij werden gesteund door talrijke inwijkelingen die Frankrijk ontvlucht waren en in Brussel een onderkomen hadden gevonden.

 

Die politiek bewuste en zeer actieve kringen speelden een belangrijke rol bij de “revolutie” van 1830.

 

Dat jaar scheidde  “België” zich af van Nederland.

 

De staat België kwam dus tot stand door … separatisme.

 

De nieuwe machthebbers maakten van het Frans de enige officiële taal van de nieuwe staat.

 

In naam van de hoog geroemde “taalvrijheid” werd de meerderheid van de Belgische bevolking die Nederlandstalig was, bestuurd in een taal die vrijwel niemand verstond.

 

Niet alleen in Brussel maar ook tot in de verste uithoeken van de Kempen en West-Vlaanderen werden Franstalige ambtenaren -  niet alleen Walen maar vaak ook Fransen - aangesteld.

 

Overal in Nederlandstalig België was het Frans de taal van de gegoede klasse.

 

Het werd voor de toehoorders zeer concreet toen ik er op wees dat mijn eigen vader, geboren in 1909, nooit heeft kunnen studeren in het Nederlands.

 

Daarop stelde ik de vraag: “Wat zouden Spanjaarden er van vinden dat je in Spanje geen onderwijs zou kunnen genieten in het Spaans, een onnozel boerentaaltje, maar enkel in het Engels ?”.

 

Niet alleen de Spanjaarden,  iedereen had de boodschap begrepen.  

 

Vervolgens werd uiteengezet hoe de “Vlaamse Beweging” 100 jaar heeft moeten strijden om te bekomen dat ook in Nederlandstalig België het democratisch beginsel zou gelden dat mensen op hun eigen territorium, waar zij van oudsher wonen, probleemloos zouden kunnen leven in hun eigen taal.

 

De buitenlandse toehoorders vielen van hun stoel ! 

 

“Did this happen in Belgium ?”

  

“Yes indeed this is Belgium !”.

 

Hun verbijstering werd nog groter toen zij hoorden wat het Belgisch regime heeft gedaan met Brussel.

 

In de Hoofdstad inderdaad kon de democratisering zich niet doorzetten.

 

Elders in Nederlandstalig België werd de taal van het volk opnieuw de bestuurstaal.

 

In Antwerpen, Turnhout, Lier, Gent, Brugge, Kortrijk, Hasselt was het Frans stilaan teruggedrongen.

 

In Brussel daarentegen greep de verfransing steeds sterker om zich heen.

 

Na 1830 maakte de stad Brussel kennis met het meest verfransende regime uit haar  geschiedenis: het Belgische.

 

Anders dan in Antwerpen of Gent was in de hoofdstad het francofone machtsapparaat van de Belgische staat gecentraliseerd.

 

Omdat de Brusselaars lange tijd onvoldoende Frans kenden moest België een beroep doen op ingeweken Walen en Fransen, aangevuld met verfranste bourgeois uit het Nederlandse taalgebied.

 

Op die manier werden de brede lagen van de bevolking van Brussel onder sociale druk gedenationaliseerd.

 

Hetzelfde lot deelden ook de talloze eenvoudige lieden die uit Brabant, Vlaanderen en Limburg naar Brussel trokken om er de kost te verdienen.

 

Het ging hier immers om mensen zonder taalbewustzijn die trouwens ook in hun streek van herkomst  reeds hadden kennis gemaakt met een francofone bovenlaag.

 

Dit alles werd door de francofonen beschouwd als een volkomen natuurlijk proces.

 

Het was volgens hen niet meer dan normaal dat een superieure cultuurtaal - het Frans - een inferieure taal “het Vlaams” verdrong.

 

Het ging hier om een allegaartje van schabouwelijke dialecten.

Dit natuurlijke proces mocht allerminst worden tegengewerkt door taalwetten.

Wel integendeel !

 

Er moest een zo groot mogelijke vrijheid heersen.

 

Op het einde van de 19de eeuw zou op de  Waalse Congressen zelfs letterlijk verklaard worden dat de ondergeschikte positie van de Nederlandstaligen het logische en fatale gevolg was van inferieure raskwaliteiten…                 

 

De resultaten van de Belgische taalideologie bleven dan ook niet uit.

 

De feiten spreken voor zichzelf.

 

Rond 1790 woonden enkel in de hofbuurt rond de Koudenberg en de Zavel een handvol franstalige edelen en.

 

Na 1830 werd eerst Brussel-stad (het deel dus binnen de huidige Kleine Ring) verfranst door de  Belgische overheid.

 

Met andere woorden: Brussel is dus niet de boze dader

maar integendeel het eerste en ergste slachtoffer van het Belgische systeem.

 

Maar het bleef niet bij Brussel-stad alleen.

 

Een combinatie van verstedelijking (een Europees fenomeen) enerzijds en de Belgische taalvrijheid anderzijds hebben ertoe geleid dat na 1830 steeds meer Brabantse dorpen rond Brussel  verfranst raakten.

 

Vanaf 1846 kan men zich - aan de hand van de talentellingen - enigermate een idee vormen van dit fenomeen.

 

De verfransing trof niet alleen Brussel, Laken, Haren en Neder-over-Heembeek maar ook andere gemeenten.

 

Eerst: Elsene, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Etterbeek, Schaarbeek, Sint-Jans-Molenbeek, Anderlecht.

 

Later volgden andere gemeenten: Vorst, Watermaal-Bos-voorde, Ukkel, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Koekelberg, Jette, Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Evere.

 

Resultaat: op amper 100 jaar tijd (1846-1947) waren deze gemeenten niet alleen qua landschap maar ook qua taal volkomen van uitzicht veranderd.

 

Buiten de oude dorpskern hadden immobilieënmakelaars - vaak met de medeplichtigheid van de lokale burgemeesters - akkers, weilanden en bossen verkaveld.

 

Kapitaalkrachtige francofone bourgeois kochten in die verkavelingen gronden en bouwden er vervolgens statige burgerhuizen of riante villa’s.

 

De prijzen voor die terreinen waren onbetaalbaar voor de gewone man.

 

De autochtone bevolking werd dan ook in de kortste keren een verdrukte en misprezen minderheid … in haar eigen gemeente.

 

Dit denationaliseringsproces voltrok zich op amper drie generaties.

De eerste generatie - de grootouders - waren eenvoudige Brabantse volksmensen die vaak geen woord Frans spraken.

 

Onder sociale druk stuurden zij hun kinderen naar de Franstalige school.

 

Binnenskamers bleven die kinderen met hun vader en moeder hun Brabants dialect spreken.

 

Maar wanneer die in het Frans opgeleide tweede generatie op haar beurt kinderen kreeg, dan kende die derde generatie  geen Nederlands meer.

 

Gevolg: de grootouders konden niet meer spreken met hun eigen kleinkinderen … 

 

Dit alles vertelde ik aan mijn buitenlands publiek uit eigen ervaring.

 

Ik weet waarover ik spreek.

 

Ik heb het immers in mijn eigen familie meegemaakt.

 

In de zaal was het toen muisstil geworden.

 

Een paar Belgische Franstaligen echter stapten woedend op … “Waarom moeten jullie Vlamingen altijd weer die oude koeien uit de gracht halen?”

 

Meteen bleek hoe juist het gezegde is: “il n’y a que la verité qui blesse”.

 

De buitenlanders daarentegen waren met verstomming geslagen.

 

Een aantal verklaarden letterlijk: “Wat zich in België en vooral in Brussel en omgeving heeft afgespeeld, is een ware culturele genocide !”.

 

Anderen voegden  daaraan toe: “Maar nu verstaan wij wat er in België aan de hand is ! Nu snappen wij waarom vele  Nederlandstaligen zo sterk opkomen voor hun taal”. 

 

Bij dit alles dacht ik aan de beroemde woorden van J.F. Kennedy.

 

Die zei in de jaren zestig voor de “Brandenburger Tor” in Berlijn dat iemand die wou weten wat het communisme is naar de Berlijnse muur moest komen kijken: “Let them come to Berlin !”

 

De buitenlandse dames hadden echter ook onverholen kritiek op de Vlaamse overheid.

 

Zij konden maar niet begrijpen waarom de Vlaamse regering - zeker in het internationale Brussel - zo weinig inspanningen leverde om anderstaligen  in hun eigen taal te informeren over wat er in België aan de hand was.

 

Het publiek waardeerde het dan ook enorm dat het Belgische vraagstuk hen op een zo bevattelijke manier werd uiteengezet.      

 

Vrij spoedig werd het hen duidelijk dat dit probleem ook vandaag nog steeds brandend actueel is.

 

Inderdaad.

 

De verfransing bleef immers allerminst beperkt tot de 19 gemeenten die sinds de Grondwetsherziening van 1970 een afzonderlijk “Brussels Hoofdstedelijk Gewest” vormen.

 

Reeds vóór de Tweede Wereldoorlog hadden een aantal francofonen zich gevestigd in gemeenten als Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel, Wezembeek-Oppem.

 

Ik excuseerde mij bij mijn buitenlandse toehoorders voor de eentonigheid van mijn verhaal.

 

Evenmin als in de Brusselse agglomeratie dachten die Franstalige inwijkelingen eraan om de taal te leren van de gemeenschap waar zij zich volkomen vrij hadden gevestigd.

 

Wel integendeel !

 

Het waren de Nederlandstaligen die zich moesten aanpassen.   

 

Resultaat: bij de vastlegging van de taalgrens in 1963 kregen die zes Brabantse gemeenten een bijzonder statuut: de fameuze faciliteitengemeenten.

 

Die zes faciliteitengemeenten maken geen deel uit van het tweetalig gebied Brussel maar de Franstaligen die er woonden, kregen het recht bepaalde stukken in het Frans te ontvangen.

 

Vandaag vormen de Nederlandstaligen in een aantal van die faciliteitengemeenten een minderheid.

Franstalige politici eisen steeds luider de aanhechting van deze gemeenten bij het tweetalige Brussels Gewest.

 

Het buitenlandse publiek kon zijn oren niet geloven.

 

Wel maakten een aantal dames luidop een bedenking die aansloot bij hun eigen ervaring.

 

Zij wezen er immers op dat men zich bij internationale bijeenkomsten van het Engels bediende om de onderlinge communicatie mogelijk te maken.

 

Duitsers, Spanjaarden, Italianen, Polen, Hongaren enz. maakten daarvan geen probleem.

 

Telkens weer echter waren het de Franstaligen die erop aandrongen zich van hun taal te bedienen.   

 

Zij steigerden nog meer toen ik even kort uitweidde over de toestand vandaag.

 

Inderdaad !

 

Nadat in de 19de en 20ste eeuw Brussel stad en de omliggende 22 gemeenten diepgaand verfranst waren en nadat na 1945 in de kortste keren de zes faciliteitengemeenten hetzelfde lot deelden zijn vandaag een hele reeks andere gemeenten aan de beurt: Dilbeek, Lennik, Asse, Zellik, Beersel, Tervuren, Overijse, Affligem, Londerzeel …

 

Ook hier weigeren heel wat Franstaligen de taal van de gemeenschap te leren.

 

Op plechtige ontvangsten van de gestelde lichamen wordt het vermanende vingertje opgestoken tegen diegenen die zich op zichzelf terugplooien en niet open staan voor andere culturen.

 

Zou men niet veel beter man en paard noemen en duidelijk stellen dat Franstaligen die zich in het Nederlandse taalgebied vestigen de Belgische federale loyauteit moeten respecteren en er in de kortste keren voor zorgen Nederlands te spreken.

 

De hypocrisie van “Ik ben een goede Belg maar ik vertik het Nederlands te spreken in Vlaanderen” heeft reeds al te lang geduurd.                   

 

Het is precies die houding die het voortbestaan van dit land in het gevaar brengt.

 

Daarnaast zijn er - en die zijn zo mogelijk nog belangrijker - de fundamentele tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië op sociaal-economisch gebied. 

 

 

Brussel, 2000

PROVINCIESTAD OF HOOFDSTEDELIJK GEWEST ?

 

 

Reeds de Volksunie heeft steeds gesteld dat Brussel een afzonderlijk gebied is met eigen specifieke kenmerken en eigen instellingen.

 

Dit kan ook niet anders want het francofone Belgische regime, in feite de geestelijke opvolger van de Franse Bezetting (1792-1815), heeft de Brabantse en Nederlandse stad Brussel - die anno 1788 nog voor 95 % Nederlandstalig was - diepgaand verfranst.

 

Ook Brabant (Vlaams-Brabant en Antwerpen), Vlaanderen (Oost- en West-Vlaanderen) en Limburg werden door de francofone bourgeoisie verfranst maar minder diepgaand.

 

Waarom ?

 

Brussel werd in 1830 de hoofdstad van het francofone België.

 

Hier was niet alleen de francofone staatsadministratie geves-tigd maar ook de maatschappelijke zetels van het bedrijfsleven en van het bank- en verzekeringswezen…

 

Administratie en bedrijfsleven hadden goed geschoolde  be-dienden nodig die “hun Frans” kenden.

 

Met de Brusselaars kon men het niet doen want die kenden - zeker in de eerste helft van de 19de eeuw - totaal onvoldoende Frans.

 

Gevolg: de overheid en het bedrijfsleven deden massaal een beroep hetzij op Walen (en zelfs Fransen) hetzij op franco-fonen uit… Vlaanderen.

 

Men vergeet immers maar al te vaak dat ook bij de bourgeoi-sie van Gent, Brugge, Kortrijk, Antwerpen, Mechelen, Hasselt, Tongeren… het Frans zeer lang de toon aangaf

 

De Nederlandse stad Brussel werd dus vooral verfranst door francofone inwijking vanuit Wallonië en Vlaanderen.

 

Pas in een latere fase werden ook de brede lagen van de plaatselijke (Brabantse) bevolking van Brussel onder sociale druk verfranst.

 

In de 19de en de 20ste eeuw heeft de Vlaamse Beweging - met zeer veel moeite - een hele reeks taalwetten bekomen.

 

Om die wetten door het Belgisch parlement gestemd te krijgen deden de flaminganten echter telkens toegevingen aan de francofonen die te Brussel waren ingeweken.

 

Bovendien bleven de taalwetten in Brussel dode letter.

 

Eigenlijk waren de 19de eeuwse flaminganten vurige Belgicisten.

 

Zij wilden “Vlaanderen”,  zoals zij Nederlandstalig België noemden, tweetalig maken. Naast het Frans moest ook het “Vlaemsch” (sic)  een bescheiden plaats verwerven.

 

Zij droomden van een tweetalig België.

 

De Walen echter gruwden echter van de gedachte dat in Wallonië  “le flamand” voet aan de grond zou krijgen (heel wat Vlamingen waren immers in Wallonië ingeweken om er het vuile werk op te knappen)

 

De Walen echter koesterden tegenover “le flamand” een diepe afkeer  “une répugnance instinctive et profonde” (Jules Destrée).

 

Sterker nog !

 

Niet weinigen beschouwden de Vlamingen niet als mensen…

 

Een gevleugeld Waals gezegde luidde “Les flamins sont ni des djins” . (Vlamingen zijn geen mensen …)

 

Rond 1900 werd op Waalse Congressen zelfs onomwonden verklaard dat de onderontwikkeling van Vlaanderen te wijten was aan … “inferieure raskwaliteiten”.   

 

Kortom : de Walen wilden onder geen enkel beding van tweetaligheid weten.

 

Die houding heeft verregaande gevolgen gehad.

 

Dank zij de Walen - de Vlamingen waren hier (andermaal) bijzonder naïef - is België geen tweetalig (= de voorloper van de volledige en onomkeerbare verfransing) land geworden.  

 

Wel integendeel !

 

Vooral na de taalwetten van 1930 is België uiteindelijk uitgegroeid tot een staat met vier taalgebieden :

             

              1) een ééntalig Nederlands taalgebied  (Vlaanderen)

              2) een ééntalig Frans taalgebied  (Wallonië)

              3) een tweetalig taalgebied Brussel

              4) een Duits taalgebied

 

 

In feite ligt hier de oorsprong van de status van Brussel als derde gewest, los van Vlaanderen en los van Wallonië

 

Vlaanderen en Wallonië zijn immers grondwettelijk ééntalige gebieden.

 

Brussel is dit niet. Het is grondwettelijk tweetalig.      

 

Daarom ook kan Brussel niet zomaar bij Vlaanderen gevoegd worden want dan zou de Vlaamse administratie - minstens gedeeltelijk - tweetalig moeten worden en dit is uiteraard niet wenselijk.

 

Het verfransende Belgische regime heeft er dus voor gezorgd dat Brussel is dus een afzonderlijk gebied is geworden.

 

Als dusdanig kan men Brussel beschouwen als een “gewest”.

 

Iedereen ziet echter onmiddellijk in dat Brussel geen gewest is zoals Vlaanderen en Wallonië en wel om hoofdzakelijk twee redenen.

 

1ste reden

 

In Vlaanderen en Wallonië worden een hele reeks plaats- en persoonsgebonden aangelegenheden gewoonweg uitgeoefend door de eigen Vlaamse en Waalse regering.

 

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest daarentegen hangen de inwoners - voor wat betreft onderwijs cultuur en welzijn - af van de Vlaamse en Waalse regering.

 

Die Vlaamse en de Waalse regering zijn m.a.w. voor die materies bevoegd ook in het Hoofdstedelijk Gewest Brussel.

 

Dit is overigens absoluut noodzakelijk om de belangen van de Nederlandstaligen in deze grootstad te verdedigen.

 

De ervaring met bijna 200 jaar Belgisch regime heeft hen im-mers geleerd dat zij niet op de Franstaligen moeten rekenen om de belangen van hun Nederlands onderwijs en hun Nederlandse cultuur te verdedigen. Wij moeten dat zelf doen.  

 

2de reden

 

Er is nog een tweede reden waarom Brussel geen gewest is zoals Vlaanderen en Wallonië.

 

“Vlaanderen” en “Wallonië” zijn zowel qua oppervlakte als aantal inwoners een heel stuk groter dan Brussel.

 

Eigenlijk zijn Vlaanderen en Wallonië "landen" : een aantal stedelijke agglomeraties met daarrond meer landelijke gebieden.

 

Brussel daarentegen is een (jammer genoeg nog steeds erg verbrokkelde) STAD die bovendien niet al te groot is, zeker vergeleken met steden als Berlijn, Londen, Parijs , Rome.

 

Dat Brussel in feite een stad is, hoeft overigens geen enkel bezwaar te zijn.  

 

Wel integendeel !

 

De steden vormen immers van oudsher de motor van de economische, maatschappelijke en culturele ontwikkeling.

 

Steden zoals Firenze, Parijs, Brussel, Keulen ... speelden en spelen nog steeds een voortrekkersrol.

 

Steden leven overigens allerminst op zichzelf.

 

Zij danken hun ontwikkeling mede aan het ommeland waarmee zij - niet alleen door de geografische ligging maar ook door een eeuwenoude geschiedenis - intens vervlochten zijn.

 

Wat zou Firenze zijn zonder Toscane ? Wat zou Parijs zijn zonder “l’Isle de France”?  Wat Berlijn zonder Brandenburg -Pruisen ?

  

Voor Brussel is dat ommeland in allereerste instantie Brabant (d.w.z. de zgn. provincies “Vlaams-Brabant”, “Antwerpen”, Noord-Brabant en Waals Brabant). Haar zustersteden zijn Leuven, Antwerpen, Lier, Tienen,  's Hertogenbosch...   

 

Ook alle andere steden hebben uiteraard een ommeland.

 

Zo is voor Gent het ommeland in eerste instantie Vlaanderen (d.w.z. Oost- en West-Vlaanderen, Zeeuws- en Frans-Vlaanderen)

 

Dit wil uiteraard niet zeggen dat Brussel geen relaties zou hebben met Gent of Kortrijk. Die zijn er natuurlijk wel en dat is maar goed ook.

 

Maar de relaties met Brabant en met name Antwerpen, Leuven ... zijn nog veel intenser.   

 

Bovendien oefenen de historisch gegroeide territoria (Brabant, Limburg, Vlaanderen…) een diepgaande invloed uit op de mentaliteit van de mensen, zelfs al zijn die zich daarvan niet eens bewust.

 

Wie eventjes nadenkt, merkt onmiddellijk dat er nogal wat verschillen bestaan tussen een Ieperling en een Leuvenaar. En iemand van Veurne is heel wat anders dan iemand van Tongeren.

 

Sterker nog: iemand van Tongeren zal zich meer verwant voelen met een inwoner van Maastricht in Nederland dan met een inwoner van Sint-Niklaas in België.

 

Kortom:

 

Brussel heeft zich ontwikkeld in Brabant in harmonie met haar zustersteden Leuven, Antwerpen , Lier, Breda ...

 

Brussel heeft echter iets zeer specifieks. Iets wat andere steden niet hebben.

 

Deze stad aan de Zenne bezit een HOOFDSTEDELIJKE traditie.

 

Ook dit vormt het resultaat van een eeuwenoude evolutie .  

 

Reeds vanaf het einde van de 13de eeuw wierp Brussel zich op als de dominerende stad in Brabant en verdrong als dusdanig Leuven.

 

Onder het Boergondische bewind (1406-1482) kwamen de diverse vorstendommen van de Nederlanden in handen van éénzelfde Franse dynastie.

 

Maar de Boergondische hertogen  resideerden vooral in Dijon en Rijsel.

 

De Habsburgers echter en met name Karel V (1515-1555) maakten Brussel tot de hoofdstad van de Nederlanden.  Keizer Karel vestigde de centrale staatsinstellingen in de buurt van de Koudenberg. Die beslissing heeft gevolgen gehad tot vandaag.

 

Sedert de 16de eeuw is Brussel dan ook uitgegroeid tot de "Princelycke Hoofstadt van't Nederlandt" . Niet alleen Brabant maar ook Holland, Vlaanderen, Friesland, Henegouwen, Namen, Luxemburg ... werden bestuurd vanuit de hoofdstad Brussel.

 

Zonder die HOOFDSTEDELIJKE functie zou de geschiedenis van Brussel totaal anders zijn verlopen.

 

Inderdaad !

 

Uitgerekend die HOOFDSTEDELIJKE functie droeg in belangrijke mate bij tot de ontplooiing van onze stad niet alleen op economisch maar ook op cultureel gebied.

 

De godsdienstoorlogen van de 16de eeuw hebben ertoe geleid dat de Nederlanden uiteen zijn gevallen in een zgn. “katho-liek” Zuidelijk deel en een zgn. “protestants” Noordelijk deel.

 

Anders dan de Zuidelijke Nederlanden zijn de Noordelijke Nederlanden erin geslaagd hun onafhankelijkheid te bewaren.

Zij bestuurden zichzelf in hun eigen taal en naar hun eigen opvattingen en inzichten.

Dit leverde hen niet alleen een grote  welvaart op maar ook aanzienlijke politieke macht.

Tijdens de 17de eeuw was “Holland” een topnatie net zoals Frankrijk en Engeland.

 

Tezelfdertijd beleefden de Noordelijke Nederlanden een “Gouden Eeuw” met Rembrandt, Vermeer … enz.

 

Het lot van de Zuidelijke Nederlanden was jammer genoeg heel wat minder schitterend.

 

Dit gebied was in 1585 heroverd door de Spanjaarden en bleef tijdens de volgende eeuwen geregeerd door vreemde heersers.

Van 1585 tot 1713 werden wij bestuurd door de Spaanse Habsburgers vanuit Madrid en van 1713 tot 1792 door de Oostenrijkse Habsburgers vanuit Wenen.

De voertaal van de centrale administratie en het hof was heel die tijd Frans.

Omdat de onderdanen de wetten en verordeningen zouden begrijpen, maakte men er een vertaling van.

Eigenlijk was dit  Frans met Nederlandse woorden.

Meteen begrijpt men waarom wij tot vandaag kampen met talloze “gallicismen” in ons “Vlaams”….

Alle belangrijke beslissingen werden dus in Madrid (1585-1713) of in Wenen (1713-1792) getroffen.

Toch behield Brussel heel die tijd haar HOOFDSTEDELIJKE status.

Hier zetelde niet alleen een hofhouding maar ook een aantal administratieve diensten.

De Franse Bezetting (1792-1815) echter stelde brutaal een einde aan die eeuwenoude HOOFDSTEDELIJKE functie .

 

De sansculotten degradeerden Brussel tot een doodgewone “provinciestad”: een onder de velen.

De enige echte hoofdstad was Parijs.

Het bestuur van de Zuidelijke Nederlanden verliep uiteraard in het Frans.

Dit gold ook voor Brussel een stad waar anno 1788 niet minder dan 95 % van de bevolking Nederlands sprak.

Sterker nog. De Franse bezetter verbood eenvoudigweg het gebruik van het Nederlands (pardon : “le Flamand”).

Koning Willem I van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) verleende aan Brussel opnieuw haar eeuwenoude HOOFDSTEDELIJKE status, samen met Den Haag.

 

In 1830 komt - nota bene door separatisme ! - België tot stand.

 

Aanvankelijk zag het er zelfs naar uit dat de Zuidelijke Nederlanden gewoonweg bij Frankrijk zouden worden gevoegd.

Vooral het verzet van Engeland - beducht voor het Frans overwicht in Europa - heeft dit belet.

De nieuwe Belgische staat werd echter helemaal op Franse leest geschoeid.  

Het Frans is de enige officiële taal.

 

Ook onder België behoudt Brussel haar HOOFDSTEDELIJ -KE status. Hier is het hof, het parlement en de staatsadminis-tratie gevestigd.

De voertaal van hof en overheid is het Frans.

Het “Vlaams” wordt met misprijzen behandeld. Het was geen taal maar een allegaartje van schabouwelijke dialecten.

Vanuit de centrale overheid in Brussel worden - tot in de verste uithoeken van de West-Vlaanderen, de Kempen en Limburg -  Franstalige ambtenaren aangesteld.

Gevolg : de lokale bevolking in Poelkapelle, Wechelderzande en Peer raakte ervan overtuigd dat dit allemaal de fout was van “Brussel” en “de Brusselaars”.

Hier ligt de oorsprong van de nog steeds bestaande afkeer van “Brussel”.

In werkelijkheid echter zijn uitgerekend de veelgesmade Brusselaars het eerste en het ergste slachtoffer geworden van het francofone Belgische regime.  

Daarbij komt nog dat al de taalwetten die in de 19de en de 20ste eeuw werden uitgevaardigd telkens weer werden afgekocht “op de kap van Brussel”.

Inderdaad.

Lange tijd streefden de flaminganten naar een tweetalig Vlaanderen.

Zij wilden dat naast het Frans - waarvan zij de suprematie allerminst betwistten ! - ook het “Vlaemsch” een plaats zou krijgen.

Om dit te bereiken en de krammakkelijke taalwetten in het Belgisch parlement gestemd te krijgen waren de flaminganten telkens weer bereid toegevingen te doen aan de francofonen die in Brussel waren ingeweken.

De Belgische taalwetten waren op zich reeds ontoereikend.

Bovendien werden er telkens weer uitzonderingen voorzien voor Brussel.

Met andere woorden: uitgerekend in de stad waar de sociale druk van de francofonen het sterkst was, golden de taalwetten niet.

Als ze wel golden dan werden ze flagrant met de voeten getreden.  

Kortom: Brussel werd steeds meer losgelaten en zelfs afgesto-ten door “Vlaanderen”.

De gevolgen bleven niet uit: de hoofdstad verfranste steeds sterker.

Niet alleen Brussel stad maar ook 21 gemeenten daar rond werden op een paar decennia verfranst.  

“Brussel” groeide steeds meer uit tot een afzonderlijk gebied, los van “Vlaanderen”.

Ook al omdat in Vlaanderen zelf het Frans stilaan terugge-drongen werd.

Die evolutie had ook gevolgen op institutioneel vlak.

 

Reeds bij de Grondwetsherziening van 1970 werd Brussel erkend als een derde gewest naast “Vlaanderen” en “Wallonië”. (En niet in 1989 zoals sommige kortzichtige flaminganten nog steeds beweren)

Het moge dan ook duidelijk zijn dat “Vlaanderen” een grote  verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van Brussel.

Vlaanderen heeft op dit vlak een aantal inspanningen geleverd.

Vooral na de invoering van de “culturele autonomie” werd ook in de Brusselse agglomeratie - mede onder impuls van de NCC - een sociaal-cultureel beleid gevoerd.

 

Dit beleid, dat vooral in de jaren ’70 gestalte kreeg, was zeer verdienstelijk maar volstaat echter niet.

Inderdaad. Ook en vooral op sociaal-economisch vlak moet de invloed van Vlaanderen in Brussel versterkt worden.

Dit is overigens in eerste instantie in het belang van Brussel zelf.

Daarom zijn de recente voorstellen van de N-VA met onder meer de “Brusselkeuze”, zo belangrijk.

Zij getuigen van een vernieuwde belangstelling van Vlaan-deren voor Brussel.

Blijkbaar hebben de onophoudelijke pleidooien ten gunste van Brussel (tijdens spreekbeurten in Vlaanderen en geleide bezoeken aan Brussel) toch resultaat opgeleverd.

Het verschaffen van informatie over Brussel in Vlaanderen vormt dan ook een van de prioritaire taken van de Brusselse N-VA.

Ook de Brusselse mandatarissen hebben hier een belangrijke opdracht.

Op die manier wordt tevens weerwerk geboden aan diegenen die de band tussen Brussel en Vlaanderen willen doorknippen en die pleiten voor een aparte zgn. “Brusselse Gemeenschap” .

Wie is er zo naïef te geloven dat de francofonen in Brussel gaan zorgen voor de Nederlandse scholen en de Nederlandse cultuur ….  !

Enkel wanneer de mensen in Vlaanderen ten volle beseffen wat er in Brussel op het spel staat, zullen zij bereid zijn in deze stad te investeren.

 

 

BESLUIT

 

Brussel is dus geen gewest zoals Vlaanderen en Wallonië.

Het is een historisch Nederlandse stad die na 1830 door het Belgisch regime verfranst werd.

Net als zovele andere steden ter wereld is uiteraard ook Brussel tijdens de laatste decennia zeer multicultureel en zeer divers geworden.

Deze stad ligt echter niet in Wallonië maar vormt een enclave in het Nederlandse taalgebied, in het Nederlandse Gewest, waaraan men - ten onrechte - de naam “Vlaanderen” heeft gegeven.

Daarom heeft Brussel alle belang bij een zo goed mogelijke verstandhouding en samenwerking met de Nederlandstaligen.

In de grondwet van 1970 wordt Brussel omschreven als een afzonderlijk derde gewest.

In 1989 werd gestipuleerd dat Brussel een HOOFDSTEDE-LIJK gewest is.

Dit is zeer belangrijk.

Het gaat hier dus niet om haarklieverij of om een semantische discussie.

Brussel is inderdaad niet zomaar een stad zoals - met alle respect - Antwerpen of Luik.

Sinds meer dan 500 jaar is Brussel een hoofdstad met alle daaraan verbonden voorrechten maar evenzeer met bijzondere verplichtingen .

Brussel is immers de hoofdstad van een officieel tweetalig (eigenlijk drietalig) land.

Met andere woorden: de HOOFDSTEDELIJKE status impli-ceert dat de inwoners van dit land zich in hun hoofdstad probleemloos thuis moeten voelen.   

Dit is nog steeds niet het geval.     

Telkens weer is gebleken dat de Franstaligen niet bereid zijn om probleemloos de gelijkwaardigheid van het Nederlands te erkennen. Op hen moeten wij niet rekenen. Enkel op onszelf.

Wij kunnen de positie van het Nederlands enkel verzekeren door de maximale uitbouw van eigen instellingen en struc-turen die overigens ook volop open staan voor anders-taligen.          

 

In het licht van dit alles moge het dan ook duidelijk zijn dan de term HOOFDSTEDELIJK behouden moet blijven.

Die term verwijst immers naar de zeer specifieke verplich-tingen die onze stad heeft ten aanzien van de twee grote gemeenschappen in dit land.

De goede verstandhouding met Vlaanderen en Wallonië is een conditio sine qua non voor het behoud en de uitbouw van de welvaart van onze stad.

Kortom: wie de term HOOFDSTEDELIJK wil laten vallen geeft eigenlijk toe dat hij België heeft opgegeven en alle heil verwacht van “Wallo-Brux”. 

Bovendien geeft hij daarbij ook een eeuwenoude status van hoofdstad op.

Hij reduceert Brussel dus tot het niveau van een “provincie-stad”.

Tussen 1792 -1815 hebben de Brusselaars zich noodgedwon-gen moeten neerleggen bij een soortgelijke degradatie … die ons was opgedrongen door de Franse bezetter…

Samen met vele Franstaligen - en niet van de minste - bedan-ken wij dan ook feestelijk voor het statuut van “ville de province”.  

 

Firenze, 6 november 2014

 

 

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze

Paul De Ridder Brussel&Firenze